ECLI:NL:RBZWB:2024:3313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
RK 23-002200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv na niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie

Op 24 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, die samen met een medeverzoeker een verzoekschrift had ingediend, vroeg om een schadevergoeding van in totaal € 148.508,49 voor kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster niet bij de behandeling van het verzoek aanwezig was, maar dat haar advocaat, mr. M. Coenen, wel aanwezig was om het verzoek toe te lichten.

De officier van justitie, mr. I.M. Koopmans, heeft zich verzet tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat verzoekster een rol had binnen de verweten criminele organisatie en dat het niet billijk zou zijn om een vergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat de strafzaak met parketnummer 02/997527-13 is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de officier van justitie op eigen verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft daarbij ook de impact van de strafzaak op verzoekster in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen, aangezien de verzoekster de gemaakte kosten aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. J.C.A.M. Los als voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en mr. R.J.H. de Brouwer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer: 02/997527-13
raadkamernummer: 23-002200
beslissing van de meervoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster]
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M. Coenen, advocaat te Breda,
(Postbus 4729, 4803 ES Breda)
hierna te noemen: de verzoekster.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het samen met [medeverzoeker] ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 148.508,49, € 148.508,49, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • het vonnis van de meervoudige kamer van 1 november 2022 waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de aanvulling op het verzoekschrift waarin door verzoekster en [medeverzoeker] is verzocht € 7.395,75 toe te kennen voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de ondertekening van de aanvulling op het verzoekschrift.
Op 26 april 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. I.M. Koopmans en mr. M. Coenen als gemachtigd advocaat van verzoekster gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster is aangevoerd dat het billijk is de hierboven genoemde kosten aan haar te vergoeden. De stafzaak heeft grote impact op verzoekster gehad en is geëindigd zonder straf of maatregel. De advocaat is van mening dat de zaak bij een inhoudelijke beoordeling niet tot een veroordeling zou hebben geleid gelet op de beperkte rol die verzoekster binnen de verweten criminele organisatie had. Er zijn uitdrukkelijk geen afspraken met het Openbaar Ministerie gemaakt over het afzien van een kostenvergoeding.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster wel degelijk een rol had binnen de verweten criminele organisatie. Om die reden is het niet billijk een vergoeding van de kosten toe te kennen. Daarnaast is met medeverdachten afgesproken dat zij geen verzoek tot schadevergoeding in zouden dienen. Slechts doordat de officier van justitie kort voor de regiezitting werd overvallen door een door de verdediging van verzoekster aan de rechtbank gezonden brief over procesafspraken , is in de zaak van verzoekster verzuimd een dergelijke afspraak te maken.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Te beoordelen verzoekDe rechtbank stelt vast dat verzoekster samen met [medeverzoeker] een gezamenlijk verzoekschrift heeft ingediend. Er is niet gespecificeerd welke kosten aan wie toegekend zouden moeten worden. De rechtbank zal daarom een oordeel geven over het volledige verzoek.
Ontvankelijkheid en bevoegdheid
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.
Toetsingskader
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de voor het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kunnen ook de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Uit artikel 534, eerste en vierde lid, Sv volgt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsvindt als - en voor zover - daartoe naar het oordeel van de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de strafzaak met parketnummer 02/997527-13 is geëindigd doordat de officier van justitie op eigen verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. In haar vonnis heeft de rechtbank destijds overwogen:
“De rechtbank overweegt voorts dat de tenlastegelegde feiten inmiddels negen tot elf jaar oud zijn en dat verdachte daar een beperkte rol in heeft gehad.”
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze overweging in het vonnis dat er een redelijke grond was voor de verdenking tegen en vervolging van verzoekster. Gelet hierop heeft verzoekster de gemaakte kosten aan zichzelf te wijten.
Onder die omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet billijk om aan verzoekster enige vergoeding toe te kennen. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 24 mei 2024 genomen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter,
mr. M.M. Veldhuizen en mr. R.J.H. de Brouwer rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2024.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).