ECLI:NL:RBZWB:2024:3305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/3513 WET
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisvesting en bekostiging van een basisschool door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024, wordt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout beoordeeld, waarbij huisvesting is beschikbaar gesteld voor een basisschool onder het bestuur van eiseres. Eiseres, die meerdere basisscholen met een Islamitische grondslag beheert, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 november 2022, waarin het college huisvesting beschikbaar stelde in twee basisscholen en een bedrag van € 128.536,- toekende voor de inrichting en aanpassingen. Het college verklaarde het bezwaar gegrond, maar hield het primaire besluit in stand. Eiseres ging in beroep, waarbij de rechtbank op 8 april 2024 de zaak behandelde.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden huisvesting heeft toegewezen en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank concludeert dat de afstand van de toegewezen huisvesting binnen een redelijke afstand ligt en dat de voorzieningen adequaat zijn. Eiseres had aangevoerd dat de afstand voor ouders onredelijk was, maar de rechtbank oordeelt dat de afstand van minder dan zes kilometer acceptabel is. De rechtbank wijst erop dat de voorzieningen in de toegewezen locaties voldoen aan de wettelijke eisen en dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve huisvestingslocaties. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3513 WET

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.P. van Galen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Keijser.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het besluit van het college om te voorzien in de ingebruikname van een schoolgebouw en de eerste inrichting van een basisschool door eiseres.
Bij besluit van 15 november 2022 (primair besluit) heeft het college aan de onder het bestuur van eiseres staande [basisschool 1] (de basisschool) huisvesting beschikbaar gesteld in [basisschool 2] aan [adres 1] in [plaats 2] en in drie lokalen en een speelzaal in [basisschool 3] aan [adres 2] in [plaats 2] . Daarnaast heeft het college de aanvraag voor de eerste inrichting en de bouwkundige/installatiekundige aanpassingen ter hoogte van een bedrag van € 128.536,- toegekend. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met besluit van 17 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 2] en drs. [naam 3] namens het college en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de toekenning van huisvesting in [basisschool 2] aan [adres 1] in [plaats 2] ( [basisschool 2] ) en in drie lokalen en een speelzaal in [basisschool 3] aan [adres 2] in [plaats 2] ( [basisschool 3] ) en de toekenning van een bedrag van € 128.536,- voor de eerste inrichting en de bouwkundige/installatiekundige aanpassingen. Zij doet dit onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiseres is het bevoegd gezag van meerdere bassischolen met Islamitische grondslag in [plaats 3] , [plaats 1] , [plaats 4] en [plaats 5] . Op deze scholen zitten nu 1.100 leerlingen. Daarnaast zal eiseres in 2023 een nieuwe bassischool openen in [plaats 6] . Op de locatie in [plaats 1] komen nu ook veel leerlingen die woonachtig zijn in (de omgeving van) [plaats 2] . Het vervoer van [plaats 1] naar [plaats 2] wordt verzorgd en bekostigd door de gemeente Oosterhout .
1.2.
Op 28 januari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een tijdelijke huisvestingsvoorziening in het postcodegebied [postcode 1] voor een nieuw op te richten basisschool. Daarnaast heeft eiseres een vergoeding aangevraagd voor de eerste inrichting en de bouwkundige/installatiekundige aanpassingen ter hoogte van een bedrag van
€ 128.536,-.
1.3.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘inleiding’.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is de omvang van het geding?
3. Tussen partijen is in geschil of het college op goede gronden huisvesting beschikbaar heeft gesteld in [basisschool 2] en in drie lokalen en een speelzaal in [basisschool 3] . Partijen zijn echter niet verdeeld over de vraag of het college op goede gronden een vergoeding ter hoogte van € 128.536,- heeft verleend voor de bouwkundige/installatiekundige aanpassingen van de huisvestingslocaties. De rechtbank zal haar oordeel dan ook beperken tot de vraag of het college op goede gronden huisvesting voor de basisschool beschikbaar heeft gesteld in [basisschool 2] en in de drie lokalen en een speelzaak in [basisschool 3] .
Heeft eiseres nog procesbelang?
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het procesbelang van eiseres beperkt is, nu de aanvraag zag op huisvesting voor het schooljaar 2023/2024. Eiseres is per 1 augustus 2023 niet gestart met haar school. De aanvraag voor rijksbekostiging is op verzoek van eiseres dan ook met een jaar aangehouden tot 1 augustus 2024. De uitkomst van deze procedure kan geen gevolgen hebben voor de feitelijke huisvesting van de school van eiseres per 2023/2024. Het bestreden besluit noch de onderliggende aanvraag hebben betrekking op de huisvesting van de school per schooljaar 2024/2025. Voor het schooljaar 2024/2025 moet eiseres een nieuwe aanvraag doen.
4.2.
Eiseres stelt dat het college miskent dat de voorziening, weliswaar anders dan aangevraagd, is toegewezen en daarmee is opgenomen in het programma van 2023. Toegewezen voorzieningen worden het opvolgende jaar, zoals te doen gebruikelijk, opnieuw opgenomen en hoeven niet ieder jaar opnieuw aangevraagd te worden. De uitkomst van de beroepsprocedure is dus wel degelijk van belang voor de wijze waarop de voorziening voor het komend jaar en de jaren daarna wordt opgenomen in het programma.
Op grond van artikel 75, zesde en zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO) is de bekostiging aangevangen op 1 augustus 2023, maar voor een jaar gehandhaafd. Het recht heeft volgens eiseres bestaan per 1 augustus 2023, maar bestaat op dit moment nog steeds. Eiseres moet voor de bekostiging uiterlijk 1 augustus 2024 met de basisschool beginnen. Mocht dat niet mogelijk blijken, dan vervalt het recht op bekostiging en moet er een nieuwe aanvraag voor bekostiging worden ingediend.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres nog belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat er op dit moment voorbereidingen worden getroffen om de school per 1 augustus 2024 te kunnen beginnen. Tussen partijen staat vast dat de voorzieningen hiervoor nog steeds beschikbaar zijn en dat eiseres is opgenomen in het programma. Daarnaast is het voor de rechtbank duidelijk geworden dat de bekostiging door de minister nog niet is komen te vervallen, maar voor een jaar is gehandhaafd en eiseres dus nog beschikt over de noodzakelijke bekostiging. Dat eiseres onvoldoende belang bij de uitkomst van deze procedure zou hebben, is naar oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Heeft het college terecht gesteld dat er sprake is van een redelijke afstand?
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor leerlingen en ouders uit de [wijk 1] de reis van en naar [basisschool 2] geen redelijke afstand is.
Ten onrechte verwijst het college naar de door de Rijksoverheid gehanteerde straal van zes kilometer als maatstaf voor de beoordeling van de redelijke afstand. Het voedingsgebied is in dit kader niet relevant voor het bepalen van de redelijke afstand van de plaats van de voorziening. Het voedingsgebied heeft betrekking op de aanvraagprocedure van de bekostiging voor het stichten van de bassischool, zoals bedoeld in artikel 75, derde lid, van het Wpo. Door het college wordt ten onrechte de gewenste plaats gelijk gesteld aan het voedingsgebied, terwijl dit twee aparte concepten zijn. Eiseres meent dat er geen sprake is van een redelijke afstand. Zij heeft zelf een enquête uitgezet en daaruit blijkt dat het voor de meeste ouders niet haalbaar is om de kinderen in te schrijven op de nieuwe school als deze wordt gehuisvest in de locaties die het college voorstelt.
Daarnaast moet er bij de beoordeling van de redelijke afstand worden gekeken naar de plaatselijke omstandigheden. [1] Tussen de beoogde plaats van huisvesting en de locatie in [basisschool 2] bevinden zich enkele natuurlijke barrières, namelijk het [kanaal] , het centrum van [plaats 2] en de [tunnelbak] . Uit het bestreden besluit blijkt niet hoe het college met deze omstandigheden rekening heeft gehouden. Ten onrechte is er geconcludeerd dat de voorzieningen zich binnen redelijke afstand bevinden.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog uiteen gezet dat de afstand van zes kilometer niet kan worden gezien als een redelijke afstand gelet op artikel 84 van de WPO.
5.2.
Het college stelt dat het feit dat eiseres bij de minister bekostiging heeft aangevraagd van een in postcodegebied [postcode 2] te vestigen basisschool niet impliceert dat eiseres jegens het college aanspraak heeft op huisvestiging binnen het bewuste postcodegebied. Artikel 100, eerste lid, onder d, van de WPO biedt de mogelijkheid om buiten de gewenste plaats in huisvesting te voorzien. Opgemerkt wordt dat eiseres in haar aanvraag heeft verzocht om huisvesting die ‘bij voorkeur’ in het postcodegebied zou zijn gelegen.
Het college stelt dat er sprake is van een ‘binnen redelijke afstand’ gelegen voorziening. Bij gebreke van een wettelijke normering van wat in het kader van artikel 100, eerste lid, van de WPO als redelijke afstand kan worden beschouwd, heeft verweerder aansluiting gezocht en gevonden bij de wettelijke afstandsnorm van artikel 74a, tweede lid, onder b, van de WPO. De wettelijke begrenzing van het voedingsgebied impliceert dat de wetgever het onderwijsaanbod van de basisschool – wat afstand betreft – toegankelijk acht voor de in dat gebied woonachtige ouders. Niet in geschil is dat de toegewezen huisvestigingslocatie binnen het voedingsgebied van de nieuwe school van eiseres ligt. Daarnaast correspondeert de afstandsnorm met de gebruikelijke afstandsnorm zoals die in het kader van leerlingenvervoer sinds jaar en dag wordt gehanteerd.
Verweerder is niet bekend met de gehouden enquête, zodat hij daar om die reden reeds geen rekening mee hoefde te houden. Eiseres miskent overigens dat het bij het bestreden besluit niet gaat om belangen van ouders, maar uitsluitend om het belang van eiseres bij adequate huisvesting van haar school.
5.3.
Op grond van artikel 100, eerste lid, onder d, van de WPO wordt een voorziening voor huisvesting slechts geweigerd, indien op andere wijze dan wordt gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat het begrip ‘redelijke afstand’ in het kader van artikel 100 van de WPO niet nader is gedefinieerd. Ook de Verordening voorzieningen in de huisvesting onderwijs van de gemeente Oosthout 2015, die gold ten tijde van het primaire en het bestreden besluit, kent geen uitleg van dit begrip. Dit betekent dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij de invulling van deze norm. De rechtbank zal dan ook terughoudend moeten toetsen of het college op goede gronden heeft besloten dat de voorziening, [basisschool 2] , binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van vestiging ligt.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de voorziening, [basisschool 2] , binnen redelijke afstand van de gewenste vestigingsplaats ligt. De feitelijke afstand van het gevraagde postcodegebied bedraagt minder dan zes kilometer. Deze grens komt overeen met de grens die de gemeente in het kader van de bekostiging van het leerlingenvervoer hanteert. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de afstand van het postcodegebied naar de huidige locatie van de school in [plaats 1] meer dan zes kilometer bedraagt. Ouders zijn in dat geval ook bereid geweest om deze afstand te overbruggen om hun kinderen islamitisch onderwijs te laten volgen. De rechtbank kan het college volgen in de stelling dat waar ouders bereid zijn de afstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] te overbruggen er niet gesteld kan worden dat een afstand van ongeveer vijf kilometer niet kan worden gezien als ‘redelijke afstand’.
De stelling dat aansluiting moet worden gezocht bij artikel 84 van de WPO kan de rechtbank niet volgen. Artikel 84 van de WPO ziet op de situatie dat een gevestigde school, binnen het verzorgingsgebied, wil verhuizen. Dat is een andere situatie dan de situatie van eiseres, nu zij de basisschool nog moet oprichten en er dus geen sprake is van een bestaande school. Deze situaties zijn naar oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar.
Tussen partijen staat vast dat in [basisschool 2] alle leerlingen van de basisschool van eiseres kunnen worden gevestigd, en is er ook nog een mogelijkheid om verder te groeien. Het college heeft eiseres tegemoet willen komen door ook een locatie, [basisschool 3] , in het gewenste postcodegebied beschikbaar te stellen. Als uit de door eiseres gehouden enquête blijkt dat het voor ouders, gelet op de reistijd, onmogelijk is om kinderen op beide locaties naar school te brengen, dan kan eiseres er ook voor kiezen de gehele basisschool te vestigen in de locatie aan [straat] . Dit zou de reistijd voor de ouders beperken, omdat zij de kinderen slechts naar een locatie hoeven te brengen. [basisschool 2] is immers gelegen binnen een redelijke afstand van de gewenste vestigingsplaats.
Mocht het college afwijken van het Integraal huisvestingsplan 2022 (IHP)?
6.1.
Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het IHP en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er van het gemeentelijke huisvestingsbeleid wordt afgeweken. Het college heeft daarmee in strijd met het IHP en het motiveringsbeginsel gehandeld.
Het IHP moet worden beschouwd als een set beleidsregels. Uit het IHP volgt immers dat het een strategisch beleidskader betreft dat fungeert als toetsingskader voor verschillende trajecten. Verweerder concludeert zelf op pagina vier van het bestreden besluit dat de toegewezen locaties niet volledig invulling geven aan het IHP. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er wordt afgeweken van het uitgangspunt ‘thuis nabij onderwijs’. Niet betwist wordt dat het overgrote deel van de doelgroep woont in de [wijk 1] . Thuis nabij onderwijs houdt in dat men in die wijk een school heeft waar de kinderen naar toe kunnen. Het bestreden besluit is op geen enkele wijze met dit uitgangspunt te rijmen. Het college heeft ten onrechte afgeweken van het gemeentelijk huisvestingsbeleid.
Bovendien vloeit uit het IHP voort dat een goede schoollocatie een locatie is die veilig en gemakkelijk te bereiken is. Verweerder erkent in het bestreden besluit dat de vestiging van de school in [straat] tot verdere verkeers- en parkeerdruk leidt in de wijk bij de begin- en eindtijden van de school. Uit het besluit blijkt echter niet dat de verkeersveiligheid van en naar school is beoordeeld en zo ja, op welke wijze. Iedere belangenafweging ontbreekt, nu niet middels een verkeersonderzoek inzichtelijk is gemaakt wat de huidige verkeersstromen zijn en wat de parkeersituatie is.
6.2.
Het college stelt dat in het IHP de visie is vastgelegd die de gemeente Oosterhout en lokale schoolbesturen hebben op het gebied van onderwijshuisvesting. Het IHP geeft een doorkijk in de benodigde investeringen van onderwijsgebouwen voor de komende twintig jaar. Het IHP is echter niet aan te merken als beleid in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is immers niet in vastgelegd hoe het college zijn wettelijke bevoegdheden zal gebruiken. Ten onrechte leest eiseres in de ambities min of meer harde criteria waaraan het bestreden besluit kan worden getoetst.
Bovendien miskent eiseres de setting en de context van de uitgangspunten waar zij een beroep op doet. Wijkfunctie en spreiding van scholen staan in het IHP in het teken van het ruimtelijk ordeningsaspect: het gaat om de leefbaarheid van kerkdorp en wijken. Thuisnabijheid gaat over de aanwezigheid van onderwijsvoorzieningen in de wijk. Die voorzieningen zijn er ook in de [wijk 1] waar drie basisscholen zijn gevestigd Thuisnabijheid impliceert niet dat ouders een school naar hun keuze in de eigen wijk zouden moeten hebben of dat scholen in de wijk gevestigd moeten zijn waar het merendeel van hun leerlingen woont.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het IHP geen beleidsregel is in de zin van artikel 4:81 van de Awb. Het IHP is vastgesteld door de gemeenteraad. In het IHP is de langetermijnvisie voor onderwijshuisvesting binnen de gemeente Oosterhout vastgelegd. Het plan geeft uitgangspunten voor het onderwijsaanbod binnen de gemeente. Verweerder gebruikt het IHP bij de invulling van zijn bevoegdheid om een locatie toe te wijzen. Het IHP bevat echter geen normen waaraan huisvestingsbesluiten rechtens zouden moeten voldoen. Verder geeft het IHP geen regels met betrekking tot een aan het college toekomende bevoegdheid. Het IHP is immers vastgesteld door de gemeenteraad en ingevolge artikel 4:81 van de Awb kan een bestuursorgaan alleen beleidsregels stellen met betrekking tot een hem toekomende bevoegdheid. De gemeenteraad is gelet op artikel 94 WPO niet bevoegd om een beslissing te nemen op een aanvraag voor huisvesting.
De rechtbank stelt vast dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het bestreden besluit niet geheel in lijn is met de uitgangspunten van het IHP. In het IHP wordt benadrukt dat het van belang is om een goede spreiding van onderwijs te hebben. De schoolgrootte en spreiding moeten aansluiten op het leerlingenaantal in het voedingsgebied. Het college heeft voldoende aangetoond dat het gelet op de al aanwezige scholen in de [wijk 1] voor alle leerlingen mogelijk is om thuisnabij onderwijs te kunnen volgen. Daarnaast heeft het college onderzoek gedaan naar andere voorzieningen in het postcodegebied naar voorkeur en gemotiveerd waarom er geen andere voorziening beschikbaar is dan [straat] . De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in de stelling dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom er van de uitgangspunten van het IHP wordt afgeweken.
Heeft het college voldoende onderzoek verricht naar beschikbare (alternatieve) huisvestingslocaties?
7.1.
Eiseres stelt dat onvoldoende is onderzocht en onderbouwd waarom de leegstand in de beschikbare gebouwen in [wijk 1] en [wijk 2] niet geschikt is als (tijdelijke) huisvestingslocaties. Ook heeft het college onvoldoende onderzocht of het mogelijk is om andere scholen elders te huisvesten om plaats te maken voor de nieuwe school van eiseres.
Als door het college niet in een bestaand gebouw in huisvesting kan worden voorzien dan moet volgens eiseres worden onderzocht of er op een andere manier in huisvesting kan worden voorzien. Volgens eiseres kan dat ook door middel van het plaats van tijdelijke units.
7.2.
Het college verwijst naar het huisvestingsonderzoek van 15 november 2022, het haalbaarheidsonderzoek van 1 november 2022 en het aanvullend huisvestingsonderzoek van 16 mei 2023. Het college komt op grond van deze onderzoeken tot de conclusie dat de voorgestelde locaties adequaat zijn en dat er geen reële alternatieven beschikbaar waren. De door eiseres aangedragen locaties bieden geen adequate huisvesting.
Huisvesting in tijdelijke units kan in redelijkheid niet van verweerder worden verlangd gelet op de bijbehorende kosten, zeker nu huisvesting op een redelijke afstand beschikbaar is.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in beginsel uit mag gaan van de adviezen van de eigen deskundige ambtenaren en de rapportage van de externe deskundige ICS van 1 november 2022, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft laten verrichten naar de huisvestingslocaties in het voorkeursgebied van eiseres. Het onderzoek is zorgvuldig geweest. Het rapport dat eiseres heeft ingediend, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Hoewel de deskundige van eiseres tot een andere conclusie komt, blijkt daaruit niet dat het onderzoek van het college onzorgvuldig is.
Het college heeft in de motivering per locatie uiteengezet waarom huisvesting niet op deze locatie kan plaatsvinden. De rechtbank kan het college daarbij volgen in de stelling dat hij eiseres tegemoet wil komen met een locatie waar eiseres tijdelijk, maar toch voor een langere periode kan blijven en kan groeien. Dit is naar oordeel van de rechtbank in het belang van eiseres, zodat zij ook daadwerkelijk aan de stichtingsnorm kan voldoen en een permanente school kan worden.
Heeft het besluit onevenredig nadelige gevolgen?
8.1.
Eiseres stelt dat uit niets blijkt dat het college de nadelige gevolgen van het besluit voor de school heeft meegewogen. Sterker nog, het college stelt dat er weinig ruimte is voor een belangenafweging. Het college had deze belangenafweging echter wel moeten maken. Met toewijzing van de drie lokalen in [basisschool 3] wordt op geen enkele manier tegemoetgekomen aan de wens van eiseres, maar de gevolgen zullen juist nadeliger uitpakken. Zo zullen ouders die meer kinderen hebben, hun kinderen op meerdere locaties moeten brengen. De afstand tussen de locaties bedraagt drie kilometer. Met deze omstandigheid is onvoldoende rekening gehouden. Er is geen deugdelijke belangenafweging gemaakt.
8.2.
Het college stelt dat eiseres miskent dat het college met toekenning van lokalen in [basisschool 3] heeft geprobeerd aan haar tegemoet te komen. Met deze locatie kon eiseres toch nog deels worden gehuisvest in het voorkeursgebied. [basisschool 3] is immers dichterbij de [wijk 1] gelegen, maar biedt geen mogelijkheid voor de huisvesting van de hele school van eiseres.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgt voor onevenredig nadelige gevolgen voor eiseres. In [basisschool 2] zou eiseres immers de gehele school kunnen huisvesten en ook nog kunnen groeien. Deze locatie zou voldoende zijn. Het college heeft willen tegemoetkomen aan de wensen van eiseres door ook nog enkele lokalen in [basisschool 3] aan te bieden. Deze lokalen hoeft eiseres echter niet te gebruiken, omdat met de andere locatie in de behoefte kan worden voorzien. Het is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit zodanige onevenredige gevolgen met zich meebrengt dat het besluit niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college op goede gronden huisvesting beschikbaar heeft gesteld in [basisschool 2] en in de drie lokalen van [basisschool 3] . De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Nu het beroep gegrond is, krijgt eiseres geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij haar griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. T. Peters en mr.
L.P. Hertsig, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 22 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet op het primair onderwijs:
Artikel 91
De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen ten behoeve van de door de gemeente in stand gehouden scholen en ten behoeve van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders behandelen daarbij de door de gemeente in stand gehouden scholen en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen op gelijke voet.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder een niet door de gemeente in stand gehouden school mede begrepen een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging op het grondgebied van een andere gemeente is gelegen.
Artikel 92
1. Voor de toepassing van deze afdeling worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
1°.nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van onderwijsleerpakketten en meubilair,
2°.uitbreiding van de onder 1° bedoelde voorzieningen, en
3°.medegebruik van een ruimte die geschikt is voor het onderwijs;
herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakketten en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden bruto vloeroppervlakten per gelijktijdig aanwezige leerling voorgeschreven die voorzieningen in de huisvesting ten minste dienen te bevatten. Deze oppervlakten kunnen per schoolsoort verschillend worden vastgesteld.
Artikel 94
Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor opneming van die voorziening op het programma, bedoeld in artikel 95, in bij het college van burgemeester en wethouders.
Het college van burgemeester en wethouders kan ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 92 bekostiging verstrekken ter zake van de kosten van bouwvoorbereiding.
Het college van burgemeester en wethouders stelt vast, voor welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend en aan welke voorwaarden deze dient te voldoen.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de door de gemeente in stand gehouden scholen.

Artikel 100

1. Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:
de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 92,
de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 102, eerste lid, onderdeel b,
de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 102, eerste lid, onderdelen c en d,
op andere wijze dan wordt gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,
het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 93, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, van dat artikel, of
de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.
2. Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst in dat kader naar ABRvS 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2296.