Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van ongeveer twee kilogram cocaïne en het in voorraad hebben van ongeveer dertig kilogram ketamine. De verdachte, geboren in 1979 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. C.C. Polat. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 8 mei 2024, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen de aanklacht presenteerde en de verdediging haar standpunten naar voren bracht.
De tenlastelegging omvatte twee feiten: feit 1 betrof de uitvoer van cocaïne en feit 2 de aanwezigheid van ketamine zonder registratie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 januari 2024 in Ulvenhout, samen met een bijrijder, een auto bestuurde waarin de drugs waren verborgen. De verdachte had verklaard dat hij onderweg was naar Duitsland om ketamine op te halen, maar dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte willens en wetens de kans had aanvaard dat de pakketten ook cocaïne bevatten, wat leidde tot de bewezenverklaring van feit 1.
Voor feit 2, de aanwezigheid van ketamine, werd de verdachte ook schuldig bevonden, aangezien hij een bekennende verklaring had afgelegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 22 maanden op, rekening houdend met de rol van de verdachte als chauffeur en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank benadrukte de schadelijkheid van drugs voor de volksgezondheid en de noodzaak om dergelijke misdrijven streng te bestraffen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante bepalingen van de Opiumwet en de Geneesmiddelenwet.