ECLI:NL:RBZWB:2024:3297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
02-041869-24 en 02-279756-21 (vordering tot tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vordering tot tenuitvoerlegging van strafzaken met betrekking tot drugsbezit en wapenbezit door een adolescent

Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 februari 2024 in Vlissingen 100 gram cocaïne, 2,2 gram heroïne en een patroonmagazijn voorhanden had. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 8 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft de verdachte, die onder het adolescentenstrafrecht valt, veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen, en heeft geoordeeld dat de toepassing van het adolescentenstrafrecht gerechtvaardigd is. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan een behandelprogramma.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van wat meer of anders is ten laste gelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-041869-24 en 02-279756-21 (vordering tot tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005, te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in FPA [locatie] , [adres] ,
raadsman mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 februari 2024 100 gram cocaïne, 2,2 gram heroïne (feit 1) en een patroonmagazijn (feit 2) voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen, de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) over de drugs, de wapenbeschrijving van het patroonmagazijn en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van beide feiten, gelet op de dossierstukken en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank beide feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • Het proces-verbaal van bevindingen (doorzoeking woning), opgenomen op dossierpagina 45 e.v. van het eindproces-verbaal met BVH-nummer 2024030492 van de politie Zeeland-West-Brabant;
  • Het rapport NFiDent, opgenomen op dossierpagina 72 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal (feit 1, de test van de heroïne);
  • Het rapport NFiDent, opgenomen op dossierpagina 73 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal (feit 1, de test van de cocaïne);
  • Het proces-verbaal van bevindingen van de afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, afdeling Wapens, Munitie en Explosieven, als losse bijlage bij het eindproces-verbaal gevoegd (feit 2);
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 mei 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 5 februari 2024 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 100 gram cocaïne, en
- 2,2 gram heroïne zijnde cocaïne en heroïne
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
op 5 februari 2024 te Vlissingen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, merk Blow, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 43 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft de eis geformuleerd conform het volwassenenstrafrecht volgens het advies van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient volgens het jeugdstrafrecht te worden berecht omdat uit de NIFP dubbelrapportage volgt dat hij mede vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek jonger functioneert dan zijn kalenderleeftijd. Dat de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden uitgeput zijn volgens het rapport van de reclassering, volgt de verdediging niet. Verdachte zou in het kader van een eerdere veroordeling worden begeleid door [stichting] , maar dat is helemaal niet van de grond gekomen. Niet alles is geprobeerd om verdachte te helpen en dit kan nu niet aan verdachte tegengeworpen worden in de zin dat de reclassering stelt dat de hulpverlening binnen het jeugdstrafrecht lijkt te zijn uitgeput. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet passend. Wellicht kunnen bijzondere voorwaarden aan een (deels) voorwaardelijke taakstraf worden verbonden. FPA [locatie] , waar verdachte nu verblijft, is voor hem geen passende plaats. Er zal gekeken moeten worden naar een andere plek voor verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van 100 gram cocaïne, 2,2 gram heroïne en een patroonmagazijn. De rechtbank heeft reden om aan te nemen dat verdachte deze zaken in bewaring had voor personen die zich met de handel in drugs bezig houden. Drugs zorgen in het algemeen voor veel overlast en schaden de gezondheid van personen. In het drugscircuit worden bovendien vaak wapens gebruikt. Dit zijn dan ook ernstige feiten.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de ernst van de feiten en straffen die normaliter voor soortgelijke strafbare feiten worden opgelegd.
Over verdachte zijn op 16 oktober 2023 rapportages door psychiater dr. [naam 1] en psycholoog drs. [naam 2] opgemaakt in het kader van een andere strafzaak tegen verdachte ten aanzien van verdenkingen op 20 en 21 juni 2023. De deskundigen hebben gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van ADHD, ASS, zwakbegaafdheid en middelenmisbruik door het gebruik van cannabis en opioïde. Gelet op deze stoornissen die ook ten tijde van die feiten aanwezig waren, hebben beide deskundigen in die strafzaak gerapporteerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Gelet op de aard van de stoornissen, de vergelijkbare aard van de verdenkingen uit de rapportages en het geringe tijdsverloop na de verdenkingen uit de rapportages, acht de rechtbank die conclusies ook bruikbaar in deze strafzaak. De rechtbank neemt de conclusies over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Door beide voornoemde deskundigen is geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Volgens de deskundigen gedraagt verdachte zich, mede gelet op zijn stoornissen, jonger dan zijn kalenderleeftijd en kan pedagogische beïnvloeding nog verbetering brengen. De reclassering heeft in haar advies van 15 maart 2024 - anders dan de deskundigen - geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering lijken de
mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht uitgeput en de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden via ouders lijken te ontbreken.
De rechtbank is van oordeel dat gewicht moet worden toegekend aan beide rapportages van de deskundigen die gemotiveerd hebben aangegeven waarom het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Hier komt bij dat ter zitting is besproken dat verdachte bij een eerdere veroordeling in januari 2024 (parketnummer 02-151672-23) begeleiding door [stichting] voor minimaal 10 uur per week opgelegd heeft gekregen. Deze hulp is niet van de grond gekomen en werd voortijdig zonder geldige reden beëindigd. Gelet hierop en op de adviezen van beide deskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden berecht volgens het adolescentenstrafrecht.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, de toepassing van het adolescentenstrafrecht en de tijd die verdachte al heeft vastgezeten in deze zaak, acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf thans niet meer aan de orde. Een deels voorwaardelijke taakstraf is meer passend. Zij legt dan ook aan verdachte op een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie, waarvan 46 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarden de door de reclassering geadviseerde meldplicht, de opname in een zorginstelling en het meewerken aan de middelencontrole. De rechtbank gaat ervan uit dat de reclassering, indien dat nodig is, zal kijken naar een andere behandelsetting dan FPA [locatie] .
Dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, is de rechtbank niet gebleken. Om die reden zal de rechtbank niet de door de reclassering geadviseerde dadelijke uitvoerbaarheid gelasten.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft niet het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op, zodat de titel voor de klinische opname blijft gelden.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 60 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van 1 november 2022 onder parketnummer 02-279756-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Hoewel de verdediging gemotiveerd heeft aangegeven waarom de vordering tot tenuitvoerlegging niet dient te worden toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat het pedagogisch gezien juist van belang is om de vordering tot tenuitvoerlegging wel toe te wijzen. Verdachte wist dat hij in een proeftijd liep en moet dan ook de gevolgen dragen van zijn handelen. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 46 uren, subsidiair 23 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met Emergis verslavingsreclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak. Er is reeds sprake van een lopend reclasseringstoezicht bij de genoemde instelling;
* dat verdachte zich laat opnemen in Forensische Psychiatrische afdeling (FPA) [locatie] van GGZ WNB of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en/of in samenspraak met de reclassering. De opname is reeds gestart. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling of plaatsing;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 1 november 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-279756-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf voor de duur van 60 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 mei 2024.
Mr. Skalonjic en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.