ECLI:NL:RBZWB:2024:3278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/9737 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als productiemedewerker

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 13 februari 2023 besloten om per 5 april 2022 geen WIA-uitkering toe te kennen aan eiser, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk als productiemedewerker. Eiser had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 11 augustus 2023. De rechtbank behandelde de zaak op 30 april 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De beoordeling is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen die de medische situatie van eiser hebben onderzocht. Eiser had psychische en fysieke klachten, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende rekening heeft gehouden met deze klachten bij het vaststellen van de geschiktheid voor het eigen werk. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsartsen de klachten objectief hebben beoordeeld en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) correct is opgesteld.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat en dat hij niet in staat is om zijn werk te verrichten. De rechtbank volgt deze redenering niet en concludeert dat er geen reden is om aan de geschiktheid van eiser voor zijn eigen werk te twijfelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9737 WIA

uitspraak van 22 mei 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C.F.A. Cadot,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 13 februari 2023 (primair besluit)
geweigerd per 5 april 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 11 augustus 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft nog medische informatie overgelegd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en drs. [naam] als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij per 5 april 2022 geschikt is voor zijn eigen werk als productiemedewerker. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 5 april 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser werkte sinds 2017 als productiemedewerker voor 26,33 uur per week via [uitzendbureau]. Eiser heeft zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziekgemeld voor dat werk op 7 april 2020 vanwege psychische klachten. Verder heeft eiser fysieke klachten, namelijk rugklachten en rechter enkelklachten met uitstraling naar zijn bovenbeen.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser op het spreekuur van 30 januari 2023 gezien en onderzocht. De verzekeringsarts heeft de aanwezige medische informatie van de behandelaars bestudeerd en bij zijn conclusie betrokken. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft en heeft zijn beperkingen en de belastbaarheid neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2023, die geldig is vanaf 4 april 2022.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de aanwezige medische informatie bestudeerd.
Op 26 juni 2023 heeft de telefonische hoorzitting plaatsgevonden waaraan eiser zelf niet deelnam. Eiser is na de hoorzitting in de gelegenheid gesteld om nog medische informatie op te sturen. Daarvan heeft eiser gebruik gemaakt door informatie van [psycholoog] van 2 december 2020 en van [huisarts] van 7 juli 2023 op te sturen. De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is eiser meer te beperken dan is gedaan door de verzekeringsarts. Deze heeft in voldoende mate rekening gehouden met de aanwezige pathologie en de hieruit voortvloeiende beperkingen.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn fysieke en psychische beperkingen. Eiser stelt dat zijn rugklachten leiden tot beperkingen op het aspect “zitten”. Hij kan niet langer dan een half uur achtereen zitten. In zijn werk van productiemedewerker moet eiser 95% van de werktijd zitten (en enigszins vooruit gebogen). Dit leidt tot klachten en overbelasting. Eiser wijst er verder op dat al langere tijd sprake is van psychische klachten als gevolg van traumaklachten uit zijn verleden en als gevolg van het ongeval. Deze zijn inmiddels chronisch. Als gevolg daarvan heeft eiser een beperkte draagkracht en draaglast. Terugkeer in het eigen werk zal volgens eiser intensivering van zijn klachten meebrengen.
Eiser leidt een teruggetrokken bestaan omdat hij last heeft van angsten en onzekerheid in sociale situaties. Het opzoeken van sociale gelegenheden brengt regelmatig een paniekaanval en duizeligheid met zich mee. Eiser acht zich niet in staat te werken met derden, waaronder collega’s. Eiser stelt dat hij beperkt is voor de aspecten “emotionele problemen van anderen hanteren”, “eigen gevoelens uiten” en “samenwerken”. Eiser vindt dat hij niet in staat is zijn eigen werk te verrichten.
4.3
Oordeel rechtbank over de medische beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder enkelklachten, rugklachten en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 17 oktober 2023 op de medische beroepsgronden gereageerd en toegelicht dat een FML die in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling wordt opgesteld, geen één-op-één weergave is van wat de verzekerde aangeeft aan klachten en beperkingen te ervaren. Volgens vaste rechtspraak is bij het vaststellen van beperkingen niet de subjectieve, persoonlijke klachtenbeleving bepalend, maar wat objectief medisch is vast te stellen. Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (b&b) om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat daaraan is voldaan door alle aanwezige medische informatie van eisers behandelaars bij de beoordeling te betrekken.
Het UWV heeft gemotiveerd waarom het niet nodig is eiser te beperken op de aspecten “emotionele problemen van anderen hanteren” (aspect 2.6 van de FML), “eigen gevoelens uiten” (aspect 2.7) en “samenwerken” (aspect 2.9). Het UWV heeft toegelicht dat deze beperkingen alleen aan de orde zijn bij mensen met andersoortige psychische klachten dan eiser, zoals bijvoorbeeld bij een verstandelijke beperking, CVA, schizofrenie, psychose, dementie, ADHD of autismespectrumstoornis. De rechtbank kan deze motivering volgen.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de in de bezwaarprocedure ingebrachte informatie van eisers huisarts van 7 juli 2023, met daarin informatie van de psycholoog, blijkt dat eiser rond de datum in geding de huisarts heeft bezocht in verband met angstaanvallen. Dit was voor de huisarts geen reden om eiser voor zijn klachten door te verwijzen naar een specialist. De medische informatie van de psycholoog is van 2 december 2020 en heeft geen betrekking op de datum in geding. Datzelfde geldt voor de medicatie alprazolam die pas sinds 14 april 2023 is voorgeschreven. Daarmee kan voor de beoordeling van de beperkingen op 5 april 2022 geen rekening worden gehouden.
De medische informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, te weten de verklaring van zijn huisarts van 7 maart 2024, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Die informatie was al bekend bij het UWV en is bij de beoordeling betrokken.
Niet gebleken is dat in de FML van 31 januari 2023 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
De arbeidskundige beoordeling
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, vastgesteld dat eisers eigen werk als productiemedewerker voor hem geschikt is. Er is geen verlies aan verdiencapaciteit.
5.2
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Eisers standpunt dat hij niet in staat is het eigen werk te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
6. Dit betekent dat het UWV eiser terecht geschikt vindt voor het eigen werk, zodat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA. Aan een theoretische schatting op grond van de regels van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt niet toegekomen. Het UWV heeft de WIA-uitkering dus terecht geweigerd per 5 april 2022.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 22 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.