ECLI:NL:RBZWB:2024:3276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
22/3700 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het dagloon voor WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV heeft aan eiseres meegedeeld dat de berekening van haar WIA-uitkering is gewijzigd per 1 januari 2022 en per 7 januari 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de hoogte van het dagloon correct heeft vastgesteld op basis van de referteperiode, die loopt van 1 oktober 2017 tot en met 30 oktober 2018. Eiseres heeft in deze periode een WW-uitkering ontvangen en gewerkt bij verschillende werkgevers. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht is uitgegaan van 18 oktober 2018 als eerste ziektedag en dat het WIA-dagloon juist is berekend. Eiseres heeft geen rechtsmaatregelen aangewend tegen eerdere besluiten van het UWV en heeft niet aangetoond dat zij hersteld was toen zij bij [school] ging werken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3700 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (UWV; kantoor Eindhoven),verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het UWV heeft met het besluit van 10 januari 2022 (primair besluit 1) aan eiseres meegedeeld dat de berekening van haar WIA-uitkering is gewijzigd per 1 januari 2022.
Met het besluit van 24 maart 2022 (primair besluit 2) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de berekening van haar WIA-uitkering is gewijzigd per 7 januari 2022.
Met het bestreden besluit van 28 juni 2022 op de bezwaren van eiseres is het UWV bij deze besluiten gebleven.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 18 oktober 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW). Het UWV heeft aan eiseres, nadat de WW-uitkering tijdens haar ziekte gedurende 13 weken was doorbetaald, met ingang van 17 januari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, berekend naar een dagloon van € 65,98.
Eiseres is op 8 augustus 2019 gaan werken via [b.v.] ( [b.v.] ) als facilitair medewerker bij [school] .
Met het besluit van 2 december 2019 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat zij per 17 oktober 2019 (na een jaar ziekte) niet kan werken en dat haar ZW-uitkering ongewijzigd blijft.
Op 10 januari 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld voor haar werk bij [b.v.] . [b.v.] heeft geweigerd het loon aan eiseres door te betalen. Het UWV heeft de betaling van het loon overgenomen door aan eiseres een ZW-uitkering te betalen.
Op 11 juli 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
Met het besluit van 1 oktober 2020 heeft het UWV eiseres per 15 oktober 2020 een WGA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en gebaseerd op een maandloon van € 1.596,89.
Met het besluit van 7 december 2020 heeft het UWV, onder intrekking van het besluit van
1 oktober 2020, eiseres per 15 oktober 2020 een WGA-uitkering toegekend en daarop de ZW-uitkering in mindering gebracht. Gevolg hiervan is dat de WIA-uitkering niet tot uitbetaling komt.
Na een jaar ziekte vanuit het dienstverband met [b.v.] heeft het UWV in het kader van de eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWB) vastgesteld dat eiseres op 8 maart 2021 65% of minder van het maatmaninkomen kan verdienen. Met het besluit van 16 augustus 2021 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat haar ZW-uitkering daarom ongewijzigd blijft.
Vervolgens heeft het UWV de primaire besluiten genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV de hoogte van het dagloon waarnaar de WIA-uitkering is berekend juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beroepsgronden.
Eiseres verwijst allereerst naar de door haar ingediende gronden in de bezwaarprocedure. Eiseres voert aan dat het WIA-dagloon te laag is vastgesteld. Volgens eiseres moet haar dagloon gebaseerd worden op de verdiensten die zij bij [school] ontving. Eiseres bestrijdt het standpunt van het UWV dat destijds met re-integratie begeleider [naam] is besproken dat zij ten tijde van de hervatting bij [school] nog een maand langer in de ZW zou blijven. Eiseres stelt dat zij hersteld was toen zij bij [school] ging werken omdat zij gewoon aan het werk was. Eiseres stelt tenslotte dat het dagloon kennelijk is gebaseerd op haar verdiensten bij de [supermarkt 1] in oktober 2018 en dat dat niet juist is.
6.
Overwegingen.
Op grond van de in het Dagloonbesluit gehanteerde dagloonsystematiek wordt het dagloon gebaseerd op het loon dat in een periode in het verleden, de referteperiode, feitelijk is verdiend en waarover tevens premie is betaald. Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder referteperiode in dit hoofdstuk wordt verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
De eerste ziektedag van eiseres vanuit de WW was 18 oktober 2018, zodat de referteperiode loopt van 1 oktober 2017 tot en met 30 oktober 2018.
In deze referteperiode heeft eiseres een WW-uitkering ontvangen en heeft zij gewerkt bij [B.V. 1] [B.V. 2] en [supermarkt 2] Het WIA-dagloon is gebaseerd op de inkomsten die eiseres in de referteperiode heeft ontvangen. Het WIA-dagloon is dus, anders dan eiseres stelt, niet alleen gebaseerd op de inkomsten bij de supermarkt.
Eiseres heeft tegen het besluit van 7 december 2020, waarin haar een WIA-uitkering is toegekend onder aftrek van de ZW-uitkering en waarbij het maandloon is vastgesteld, geen rechtsmaatregelen aangewend. Evenmin heeft zij toen de referteperiode bestreden.
De primaire besluiten hebben betrekking op de (gewijzigde) uitbetaling van de WIA-uitkering.
De eerste ziektedag van eiseres uit het dienstverband met [b.v.] was 10 januari 2020. Voor deze arbeidsongeschiktheid heeft eiseres de maximale uitkeringsduur voor de ZW bereikt op 7 januari 2022. De ZW-uitkering stopt op die dag wat tot gevolg heeft dat de WIA-uitkering weer tot uitbetaling komt.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij, toen zij op 8 augustus 2019 via [b.v.] bij [school] ging werken, hersteld was en dat voor de berekening van het WIA-dagloon een andere referteperiode moet gelden. Uitgangspunt voor de berekening van het WIA-dagloon moet volgens eiseres zijn de inkomsten uit haar dienstverband met [b.v.] .
De rechtbank overweegt dat eiseres op 8 augustus 2019 dan wel daarna niet hersteld is verklaard door het UWV voor haar werk als administratief medewerker. Eiseres heeft zichzelf ook niet hersteld gemeld. Eiseres is daarom volledig arbeidsongeschikt gebleven voor haar werk. Dit was ook het oordeel bij de EZWB waar eiseres het mee eens was. Eiseres heeft tegen het besluit van 2 december 2019, waarin aan haar is meegedeeld dat zij per 17 oktober 2019 nog volledig arbeidsongeschikt is, immers geen rechtsmaatregelen aangewend.
Verder overweegt de rechtbank dat eiseres op het formulier “aanvraag WIA-uitkering” van 11 juli 2020, en dus ruim na de [b.v.] en uitval bij [school] , zelf als eerste ziektedag 18 oktober 2018 heeft vermeld. Dit is in tegenspraak met hetgeen zij nu stelt over de eerste ziektedag.
Het feit dat eiseres is gaan werken tijdens het ontvangen van een ZW-uitkering betekent niet dat zij daarmee automatisch hersteld is voor haar eigen werk. De rechtbank ziet met het UWV geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres dat zij op 8 augustus 2019 niet langer ongeschikt was voor het eigen werk van administratief medewerkster waarvoor zij op 18 oktober 2018 is uitgevallen.
Hieruit volgt dat het UWV terecht is uitgegaan van 18 oktober 2018 als eerste ziektedag, de referteperiode juist heeft vastgesteld en het WIA-dagloon juist heeft berekend.
7. De beroepsgronden van eiseres slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 25 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de WIA, voor zover hier van belang, wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
Artikel 13, derde lid, van de WIA bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. Deze nadere regels zijn vastgesteld in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
Dagloonbesluit
In artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat onder referteperiode in dit hoofdstuk de periode wordt verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
In artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
In artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het volgende bepaald.
Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.