ECLI:NL:RBZWB:2024:3256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
20 mei 2024
Zaaknummer
11001457 AZ VERZ 24-15 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • T. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toewijzing van loon en vergoedingen na onterecht ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over een ontslag op staande voet. De werknemer, hierna te noemen [verzoeker], stelde dat hij ten onrechte op staande voet was ontslagen door [verweerder], een B.V. die hem beschuldigde van inbraak in het bedrijfsgebouw. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de stellingen van de werknemer niet had weersproken, waardoor de rechter moest uitgaan van de juistheid van de beweringen van de werknemer. De kantonrechter concludeerde dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet, waardoor het ontslag als onterecht werd gekwalificeerd.

De werknemer verzocht om een verklaring voor recht dat er geen dringende reden was voor het ontslag, en om vergoedingen voor achterstallig loon, vakantiebijslag, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter wees de verzoeken voor het achterstallig loon en de vakantiebijslag toe, evenals de vergoeding voor onregelmatige opzegging en de transitievergoeding. De billijke vergoeding werd echter op nihil gesteld, omdat de werknemer al had opgezegd en inmiddels ander werk had gevonden.

De kantonrechter oordeelde verder dat de werkgever deugdelijke salarisspecificaties moest afgeven en veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een dringende reden voor ontslag op staande voet en de rechten van werknemers bij onterecht ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 11001457 AZ VERZ 24-15
beschikking d.d. 17 mei 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonadres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoeker],
gedeeltelijk kosteloos procederend op basis van een toevoeging met nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg,
tegen
[verweerder] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder],
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoeker] verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat er geen sprake was van een dringende reden voor [verweerder] om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te beëindigen per 1 februari 2024;
- [verweerder] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en de wettelijke verhoging daarover, de vakantiebijslag, een vergoeding wegens de onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [verweerder] te veroordelen tot afgifte van deugdelijke salarisspecificaties, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [verweerder] te veroordelen in de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente daarover.
1.2
Op 26 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] is op die mondelinge behandeling verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [verweerder] is ter mondelinge behandeling niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter mondelinge behandeling is besproken.

2.Het geschil en de beoordeling

De verzochte verklaring voor recht:2.1 [verzoeker] komt eerst op tegen het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet. Hij verzoekt voor recht te verklaren dat er geen dringende reden voor [verweerder] was om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per 1 februari 2024 op te zeggen. Hij voert aan dat [verweerder] hem ten onrechte beschuldigt van inbraak in het bedrijfsgebouw van [verweerder]. Hij kwam de avond voor zijn ontslag op staande voet na werktijd enkel zijn toolbox ophalen. Dat was heel gebruikelijk binnen [verweerder], zodat geen sprake was van een inbraak.
2.2
De kantonrechter overweegt dat een ontslag op staande voet alleen rechtsgeldig is als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.
2.3
[verweerder] heeft de stellingen van [verzoeker] in rechte niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid van die stellingen uit moet gaan. Het voorgaande leidt ertoe dat niet is gebleken van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. [verweerder] is dan ook ten onrechte overgegaan tot het geven van ontslag op staande voet. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht is toewijsbaar.
Achterstallig loon, vakantiebijslag en de wettelijke verhoging:
2.4
Niet is weersproken dat [verzoeker] nog recht heeft op een bedrag van € 3.680,14 bruto aan loon over januari 2024 en een bedrag van € 2.189,80 bruto aan vakantietoeslag over de periode 1 juni 2023 tot en met 31 januari 2024. Deze bedragen zullen worden toegewezen.
2.5
De wettelijke verhoging is [verweerder] op grond van artikel 7:625 BW verschuldigd geworden, omdat het voornoemde bedrag aan loon niet tijdig is betaald. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%, nu voldoende is gebleken dat [verweerder] (regelmatig) betalingsproblemen heeft.
Verzochte vergoedingen:
2.6
[verzoeker] verzoekt allereerst een vergoeding wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 lid 11 BW. Hiervoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] geen dringende reden had om [verzoeker] ontslag op staande voet gegeven. Hiermee is komen vast te staan dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst tussen partijen onregelmatig heeft opgezegd.
2.7
Als sprake is van een onregelmatige opzegging, is [verweerder] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een vergoeding verschuldigd ter hoogte van het vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Uit artikel 15 van de arbeidsovereenkomst in samenhang met artikel 7:672 lid 2 BW volgt dat voor [verweerder] een opzegtermijn van één maand gold en dat [verweerder] tegen het einde van de maand diende op te zeggen. Dit betekent dat [verweerder] niet voor 31 maart 2024 had kunnen opzeggen. De verzochte vergoeding van € 7.949,10 bruto is dan ook toewijsbaar.
2.8
[verzoeker] verzoekt daarnaast toekenning van een transitievergoeding. Op grond van artikel 7:673 lid 1 onder a1 BW volgt dat [verweerder] bij opzegging van de arbeidsovereenkomst in beginsel een transitievergoeding verschuldigd is. Niet is gebleken dat sprake is van een uitzondering op deze hoofdregel, zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 7 BW. De transitievergoeding is bovendien juist berekend, zodat het verzochte bedrag van € 1.433,74 wordt toegewezen.
2.9
[verzoeker] verzoekt tot slot een billijke vergoeding van €5.000,00 toe te kennen. Ter onderbouwing van zijn verzoek voert hij aan dat het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet recht geeft op een billijke vergoeding. Daarnaast is van belang dat [verweerder] regelmatig het loon te laat betaalde en dit gedrag niet verbeterde toen [verzoeker] haar daarop had aangesproken. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [verzoeker] geen andere mogelijkheid zag dan de arbeidsovereenkomst op te zeggen per 1 maart 2023.
2.1
De kantonrechter overweegt dat [verweerder], nu het ontslag op staande voet als niet rechtsgeldig is gekwalificeerd, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat zij een billijke vergoeding verschuldigd is.
2.11
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter dat de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.12
De arbeidsovereenkomst tussen partijen was, als geen ontslag op staande voet was gegeven, één maand later geëindigd dan de datum waarop het ontslag op staande voet is gegeven. In dat geval had [verzoeker] geen recht gehad op verder loon en een transitievergoeding. Daarbij heeft [verzoeker] ter mondelinge behandeling aangegeven per medio maart 2024 al ander werk te hebben. De kantonrechter ziet, gelet op die omstandigheden, aanleiding de billijke vergoeding te matigen tot nihil.
Rente:
2.13
De wettelijke rente is als gegrond op de wet toewijsbaar als verzocht.
Salarisspecificaties:
2.14
[verweerder] zal worden veroordeeld deugdelijke salarisspecificaties af te geven, waarin rekening is gehouden met de hiervoor genoemde bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De afgiftetermijn zal worden bepaald op één maand na betekening van deze beschikking. De dwangsom zal worden bepaald op € 50,00 per dag met een maximum van 2.500,00.
Proceskosten:
2.15
[verweerder] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
765,00
2.16
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat er geen sprake was van een dringende reden voor [verweerder] om de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [verzoeker] te beëindigen op 1 februari 2024;
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen:
een bedrag van € 3.680,14 bruto aan loon over januari 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10%;
een bedrag van € 2.189,80 bruto aan vakantiebijslag;
een bedrag van € 7.949,10 bruto aan vergoeding wegens de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder];
een bedrag van € 1.433,74 aan transitievergoeding;
de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] tot afgifte aan [verzoeker] deugdelijke salarisspecificatie met betrekking tot voornoemde bedragen binnen één maand na betekening van deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom verschuldigd van € 50,00 per dag indien niet aan de voornoemde veroordeling binnen de voornoemde termijn wordt voldaan, met een maximum van € 2.500,00;
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerder] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij ook de kosten van betekening betalen;
veroordeelt [verweerder] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.