ECLI:NL:RBZWB:2024:3246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
C/02/422090 / FA RK 24-2108 & C/02/422095 KG ZA 24-208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met huisverbod en contactverbod

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T. van Riel, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen een door de burgemeester van Oosterhout opgelegd huis- en contactverbod. Dit verbod was ingesteld op 5 mei 2024 na een escalatie tussen verzoeker en zijn partner, waarbij verzoeker onder invloed van alcohol was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende redenen waren voor het opleggen van het huisverbod, gezien de veiligheid van de partner en de zesjarige pleegzoon van verzoeker. Tijdens de zitting is gebleken dat er concrete afspraken zijn gemaakt over het contact tussen verzoeker en zijn partner, en dat verzoeker bereid is om hulpverlening te aanvaarden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst worden voor de resterende duur van het besluit, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummers: C/02/422090 / FA RK 24-2108 (beroep) & C/02/422095 KG ZA 24-208 (voorlopige voorziening)
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak, gedaan op 8 mei 2024
in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [plaats] , verzoeker,
gemachtigde: mr. T. van Riel te Breda,
en

de burgemeester van de gemeente Oosterhout,

zetelende te Oosterhout, verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[partner van verzoeker] ,
wonende te [plaats] , partner van verzoeker.
Verzoeker heeft op 6 mei 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 mei 2024 (bestreden besluit), inzake het opgelegde huis- en contactverbod voor de duur van tien dagen, ingaande 5 mei 2024 om 13:55 uur tot 15 mei 2024 tot 13:55 uur. Tevens heeft verzoeker op 6 mei 2024 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tot de processtukken behoren:
  • het beroepschrift en het verzoek tot voorlopige voorzieningen;
  • het e-mailbericht met bijlagen van verweerder van 7 mei 2024.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 mei 2024, waarbij aanwezig waren:
  • verzoeker en zijn advocaat;
  • [gemachtigde] namens verweerder;
  • [naam 1] namens Veilig Thuis;
  • [naam 2] namens het Leger des Heils;
  • de partner van verzoeker.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan op grond van artikel 8:86 van de Awb tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter ziet redenen om in dit geval van die bevoegdheid gebruik te maken.
Op grond van artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 3, eerste lid van de Wth kan de burgemeester van deze bevoegdheid mandaat verlenen aan de hulpofficier van justitie. Verweerder heeft een mandaat verleend aan de hulpofficier van justitie bij besluit van 11 februari 2009, zodat deze laatste bevoegd was om namens verweerder het bestreden besluit te nemen.
De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod, volgens artikel 6 lid 3 Wth.
Verzoeker stelt dat door verweerder ten onrechte is gesteld dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar was voor de veiligheid van de partner van verzoeker, dan wel een ernstig vermoeden daarvan. Dit standpunt van verweerder is volgens verzoeker onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd met de benodigde bewijsmiddelen. Volgens verzoeker klopt het dat er een incident in de thuissituatie heeft plaatsgevonden door zijn alcoholgebruik. De oorzaak hiervan was echter gelegen in de grote emoties die hij had vanwege de slechte gezondheidssituatie van zijn vader. Verzoeker gebruikt sinds het incident geen alcohol meer en heeft alle hulp aanvaard en zal dit ook in het vervolg blijven aanvaarden. In het verleden waren er problemen met alcohol, maar verzoeker betwist dat hij nu dagelijks excessief alcohol zou gebruiken en verslaafd is. Verzoeker heeft een eigen bedrijf met zes personeelsleden en daardoor een grote verantwoordelijkheid. Dit zou hij nooit hebben kunnen realiseren als hij excessief alcohol zou gebruiken. Hij probeert nu zijn werk voort te zetten, om de situatie voor zijn partner en pleegzoon op orde te houden. Vanuit Veilig Thuis heeft verzoeker het advies gekregen contact te leggen met de huisarts om te vragen om hulpverlening en verzoeker heeft daarom een afspraak bij de (vervangend) huisarts gehad. Ten onrechte is door verweerder bovendien niet meegewogen dat verzoeker en zijn partner een zesjarige pleegzoon hebben. Verzoeker wil weer bij hem zijn om voor hem te kunnen zorgen. Verzoeker heeft heel veel spijt van wat er is voorgevallen en is intrinsiek gemotiveerd om ervoor te zorgen dat dit nooit meer zal gebeuren. Hij woont op dit moment op zijn boot en is bereid om daar te blijven totdat de hulpverlening is opgestart.
Volgens de beschikking van verweerder gebruikt verzoeker dagelijks excessief alcohol, wijzend op een verslaving. Ten tijde van het incident was hij zwaar onder invloed van alcohol. In het verleden heeft hij therapie gehad met betrekking tot zijn alcoholmisbruik.
Tijdens het incident heeft verzoeker geweld tegen goederen en tegen zijn partner gebruikt.
Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het huisverbod is opgelegd met het doel om hulp op gang te brengen en een afkoelperiode te realiseren. Na afloop van het huisverbod wordt het advies van Veilig Thuis afgewacht.
De partner van verzoeker heeft ter zitting aangevoerd te begrijpen dat het huis- en contactverbod is opgelegd. Totdat hulpverlening is opgestart, zal verzoeker niet naar huis komen. De partner van verzoeker zou het wel fijn vinden om via WhatsApp contact met verzoeker te kunnen hebben, over zakelijke onderwerpen, zoals bijvoorbeeld over de bedrijfsvoering. Nu loopt de communicatie via het Leger des Heils, waardoor zij zich bezwaard voelt. De partner van verzoeker weet dat verzoeker veel spijt heeft. Ook beseft zij dat er hulpverlening nodig is, vooral in het belang van hun pleegzoon.
Namens het Leger des Heils, dat betrokken is omdat verzoeker en zijn partner de pleegouders zijn van de zesjarige [minderjarige] , is ter zitting aangevoerd dat er hulpverlening van Team Veilig Verder zal worden ingezet. Weliswaar is daarvoor een wachtlijst, maar men hoopt daar binnen drie weken mee te kunnen starten. Daarnaast is met verzoeker besproken dat hij een eigen hulpverleningstraject moet aangaan voor zijn eigen trauma’s en voor emotieregulatie. Daarnaast zou zij graag zien dat verzoeker zich aanmeldt bij Novadic Kentron. Volgens het Leger des Heils hoeft het huis- en contactverbod niet verlengd te worden, maar er moet wel eerst hulpverlening worden ingezet voordat verzoeker weer terug naar huis kan komen. [minderjarige] heeft een verleden met huiselijk geweld en het Leger des Heils wil absoluut voorkomen dat [minderjarige] nogmaals in een dergelijke situatie terecht komt. Er zijn wel contactmomenten georganiseerd tussen verzoeker en [minderjarige] , onder begeleiding.
Namens Veilig Thuis is ter zitting aangevoerd dat er al een herenigingsgesprek heeft plaatsgevonden. Daaruit bleek dat verzoeker en zijn partner samen verder willen, met hulpverlening. Ook heeft verzoeker toen aangegeven zich ervan bewust te zijn dat er een verhoogd risico is, gelet op zijn emotieregulatie. Veilig Thuis wenst de uitkomst van het gesprek tussen verzoeker en zijn huisarts af te wachten. In de tussentijd zijn er geen grote bezwaren tegen enig contact tussen verzoeker en zijn partner, maar het is belangrijk dat er geen ruis ontstaat. Er zijn al goede stappen gezet.
Oplegging van het huisverbod (5 mei 2024)
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ten tijde van de oplegging van het huisverbod sprake was van omstandigheden als bedoeld in artikel 2 Wth. Uit de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken, is gebleken dat er op 5 mei 2024 een escalatie heeft plaatsgevonden tussen verzoeker en zijn partner, waarbij verzoeker een flinke hoeveelheid alcohol had genuttigd. Beide partijen erkennen dat de situatie is geëscaleerd en hebben bovendien niet betwist dat er ook in april 2024 al een incident heeft plaatsgevonden. Daar komt nog bij dat verzoeker en zijn partner de zorg dragen voor hun zesjarige pleegzoon, die kwetsbaar is. Onder deze omstandigheden was verweerder bevoegd tot het opleggen van het besluit.
Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten aanzien van verzoeker bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Verzoeker heeft schuld aan de escalatie en erkent dat er iets moet gebeuren aan de huidige situatie. Dat onder deze omstandigheden is gekozen om het huisverbod aan verzoeker op te leggen, acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. Verweerder heeft dus in redelijkheid het huisverbod aan verzoeker opgelegd.
Toetsing op dit moment (8 mei 2024)
De voorzieningenrechter ziet zich tenslotte voor de vraag gesteld of na het nemen van het bestreden besluit nu sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat het huis- en contactverbod wordt opgeven.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier sprake van. Er heeft al een herenigingsgesprek met alle betrokkenen plaatsgevonden, waarbij specifieke afspraken zijn gemaakt. Er is afgesproken dat verzoeker en zijn partner alleen zakelijk contact met elkaar zullen hebben via WhatsApp. Daarnaast is er tussen verzoeker en [minderjarige] alleen contact op aangeven van het Leger des Heils. Daarnaast is afgesproken dat verzoeker niet eerder naar huis zal gaan, dan wanneer hulpverlening is gestart. Dit betreft hulpverlening via het Team Veilig Verder, of hulpverlening die verzoeker zelf zal inzetten. Tijdens de zitting is besproken dat het de verwachting is dat deze afspraken worden nagekomen, omdat de consequentie van niet-naleving, uithuisplaatsing van de pleegzoon, een consequentie is die verzoeker en zijn partner absoluut niet wensen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit, zoals verzoeker ter zitting heeft toegezegd, dat hij zich houdt aan de gemaakte afspraken.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen zal het beroep tegen het besluit ongegrond worden verklaard en zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden toegewezen, in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat er geen aanleiding tot veroordeling van één van de partijen in de kosten van het geding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst voor de resterende duur van het bestreden besluit;
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Partijen kunnen tegen de uitspraak in de hoofdzaak (C/02/422090 / FA RK 24-2108) binnen zes weken na de datum van verzending van dit proces verbaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Meyboom, rechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier.
Afschrift verzonden op: