ECLI:NL:RBZWB:2024:3216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-107105-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meermalen gepleegde ontuchtige handelingen en aanranding bij minderjarige stiefzus

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1991, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft meermalen gepleegde ontuchtige handelingen en aanranding van de minderjarige stiefzus van de verdachte, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De tenlastelegging omvat handelingen die plaatsvonden tussen 1 januari 2006 en 4 februari 2007. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 7 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer betrouwbaar is en dat de verdachte grotendeels heeft erkend dat het misbruik heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten en het lange tijdsverloop. De rechtbank heeft wel een schadevergoeding van € 2.150,22 toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 februari 2007.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn blanco strafblad, en de impact van de feiten op het slachtoffer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor een straf of maatregel, gezien de stabiliteit in het leven van de verdachte en het feit dat hij inmiddels 32 jaar oud is. De beslissing is genomen met inachtneming van de pedagogische component van het jeugdstrafrecht, dat voorop staat bij de beoordeling van strafbare feiten gepleegd door minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-107105-23
vonnis van de meervoudige kamer van 21 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. V.C. Serrarens, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 7 mei 2024, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 februari 2007 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt;
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 februari 2007 [slachtoffer] heeft gedwongen ontuchtige handelingen te plegen dan wel te dulden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte die zij betrouwbaar acht. Deze aangifte wordt ondersteund door de melding die de vader van aangeefster op 4 februari 2007 heeft gedaan bij de politie. Daarnaast wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van verdachte zelf waarin hij grotendeels heeft erkend dat het misbruik heeft plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het merendeel van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Hij ontkent echter met zijn vingers de vagina van aangeefster te zijn binnengedrongen, aangeefster tegen een kastje te hebben geduwd en te hebben gedreigd dat hij aangeefster zou vermoorden. Ook hebben de ontuchtige handelingen volgens hem niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode plaatsgevonden. Er kan een periode van maximaal twee maanden bewezen worden verklaard. Uit een rapportage van Bureau Jeugdzorg volgt dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden vanaf kerst 2006.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht de aangifte betrouwbaar. Aangeefster heeft concreet en gedetailleerd verklaard. Daarnaast heeft verdachte ter zitting het merendeel van de ten laste gelegde gedragingen bekend. Ten aanzien van het met zijn vingers binnendringen in de vagina van aangeefster heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren of dit is gebeurd. Wel kan het volgens hem zo zijn dat hij de clitoris en schaamlippen van aangeefster heeft aangeraakt. Het aanraken van de clitoris brengt met zich mee dat verdachte met zijn vingers tussen de schaamlippen van aangeefster is geweest. De rechtbank acht daarom alle onder 1 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de verklaringen van aangeefster en verdachte staat vast dat de ten laste gelegde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Beoordeeld moet worden of deze handelingen hebben plaatsgevonden onder dwang door verdachte.
Verdachte ontkent dat hij fysiek geweld heeft gebruikt of heeft gedreigd met geweld. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar tegen een kastje heeft geduwd en tegen haar heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden als zij het verder zou vertellen. Het dossier bevat hiervoor geen steunbewijs. Voor het gedeelte van de tenlastelegging betreffende het duwen tegen een kastje en het dreigen aangeefster te vermoorden komt de rechtbank dan ook niet tot een bewezenverklaring.
Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ‘dwang door een andere feitelijkheid’. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Aangeefster was destijds slechts acht jaar oud en verdachte vijftien jaar. Op die leeftijd betreft dit een aanzienlijk leeftijdsverschil. Daar komt bij dat aangeefster opkeek tegen verdachte als haar oudere stiefbroer. Verdachte erkent dat hij tegen aangeefster heeft gezegd dat zij niets mocht vertellen tegen haar vader. Onder deze omstandigheden levert dit dwang op door een andere feitelijkheid.
Ten aanzien van de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde periode
Naar het oordeel van de rechtbank staat weliswaar vast dat de handelingen hebben plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode maar is niet komen vast te staan dat het misbruik die gehele periode heeft geduurd. Op basis van de bewijsmiddelen is immers niet exact vast te stellen vanaf welk moment verdachte de ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Vast staat dat de vader van aangeefster en de moeder van verdachte op 4 februari 2007 een melding bij de politie hebben gedaan van seksueel misbruik door (de destijds minderjarige) verdachte van hun minderjarige (stief)dochter. Ook staat vast dat het misbruik nadien is gestopt. In het reclasseringsadvies van 23 april 2024 is te lezen dat uit informatie van Bureau Jeugdzorg van destijds blijkt dat er sprake zou zijn van een pleegperiode van rond kerst 2006 tot februari 2007. Nadat de vader van aangeefster verdachte bij aangeefster in bed had betrapt, zou verdachte tegen hem hebben gezegd dat het ‘maar acht keer’ was gebeurd. Ter zitting heeft hij verklaard dat het zou kunnen kloppen dat het misbruik wekelijks plaatsvond zoals aangeefster heeft verklaard. Gelet op deze verklaring in samenhang met de opmerking in het reclasseringsrapport gaat de rechtbank ervan uit dat het misbruik in ieder geval heeft plaatsgevonden vanaf december 2006.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 01 december 2006 tot en met 04 februari 2007 te [plaats] , met
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1998, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en zich (aldus) te laten pijpen door die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer] en
- het likken van die vagina van die [slachtoffer] en
- het zichzelf laten aftrekken en het laten betasten van zijn penis door die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en vagina van die [slachtoffer] ;
2.
in de periode van 01 december 2006 tot en met 04 februari 2007 te [plaats] , door bedreiging met een andere feitelijkheid [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1998, heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het zichzelf laten aftrekken en het laten betasten van zijn penis door die [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten en vagina van die [slachtoffer] en
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer]
en bestaande die bedreiging met die andere feitelijkheid uit zeggen tegen die [slachtoffer]
dat ze het niet (verder) mocht vertellen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 140 uur, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis. Zij stelt zich op het standpunt dat het om ernstige feiten gaat die, ondanks het grote tijdsverloop en de toen jeugdige leeftijd van verdachte, niet onbestraft kunnen blijven. Gelet op de toen jeugdige leeftijd van verdachte en het tijdsverloop is volgens de officier van justitie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet meer aan de orde.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen zoals in het reclasseringsrapport is geadviseerd. Zij voert hiertoe het volgende aan. Gelet op het tijdsverloop en de ontwikkelingen in het leven van verdachte kunnen de feiten niet meer worden afgedaan anno 2007. Verdachte zou destijds zijn berecht volgens het jeugdstrafrecht. Het voornaamste doel dan was geweest om hem te behandelen en te begeleiden. De feiten hebben grote impact gehad op het leven van aangeefster, maar ook op het leven van verdachte. Verdachte heeft na de melding in 2007 therapie moeten volgen en ook op latere leeftijd heeft hij op eigen initiatief nog therapie gevolgd. Hij heeft problemen ondervonden in de ontwikkeling van zijn eigen seksualiteit en in het onderhouden van relaties. Verdachte heeft zich altijd schuldig gevoeld en wanneer er iets fout ging in het leven van verdachte wijt hij dat aan ‘karma’, omdat hij in zijn jeugd iets slechts heeft gedaan. Inmiddels is verdachte vader van een dochtertje van twintig maanden en door de aangifte heeft de reclassering aan zijn partner gevraagd of zij hem vertrouwt met hun dochter. Ook op zijn werk heeft hij moeten vertellen wat er speelt, omdat hij vrij heeft moeten vragen voor het politieverhoor en de zitting. Bij een schuldigverklaring zonder strafoplegging krijgt verdachte een strafblad en dat is onder deze omstandigheden een passende straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als jongen van vijftien jaar oud seksueel misbruik gemaakt van zijn stiefzusje [slachtoffer] . Zij was toen acht jaar oud. Hij heeft haar in een periode van ongeveer twee maanden meerdere keren misbruikt, terwijl er ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte heeft gehandeld vanuit seksuele experimenteerdrang en ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften, zonder rekening te houden met de belangen van [slachtoffer] . Hij heeft haar lichamelijke integriteit daarmee in ernstige mate geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. [slachtoffer] heeft tijdens het uitoefenen van haar spreekrecht ter zitting kenbaar gemaakt welke impact de bewezen verklaarde feiten op haar hebben gehad en nog altijd hebben.
Uit het strafblad van verdachte van 21 maart 2024 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 23 april 2024.
Hieruit komt naar voren dat verdachte, opgroeiend bij zijn biologische ouders, getuige en slachtoffer was van huiselijk geweld door vader. Nadat zijn ouders gingen scheiden, kreeg zijn moeder een nieuwe relatie met een man wiens vrouw was overleden en die twee jongere kinderen had. Binnen het nieuwe samengestelde gezin hadden de individuele leden ieder hun eigen problemen in de vorm van eerdere negatieve ervaringen, wat het met zijn allen onder één dak wonen niet altijd makkelijk maakte. Uit de referenteninformatie blijkt dat verdachte (en het gezin) kort voor en wellicht tijdens de verdenking in beeld was bij de hulpverlening. Nadat het misbruik uit was gekomen, besloten de vader van [slachtoffer] en de moeder van verdachte in onderling overleg melding te maken bij de politie, maar geen aangifte te doen. Voor verdachte werd een individueel hulpverleningstraject opgestart. Er zouden veiligheidsafspraken zijn gemaakt, maar volgens verdachte is het misbruik nooit binnen het gezin besproken. Het gezin woonde nog een aantal jaar met elkaar in hetzelfde huis, tot de moeder van verdachte scheidde van zijn stiefvader.
Uit de beschikbare stukken blijkt dat de gedragsdeskundigen destijds geen zorgen dan wel afwijkingen zagen in de seksuele ontwikkeling van verdachte; het zou meer gekaderd moeten worden als experimenteergedrag op het gebied van seksualiteit. De kans op herhaling werd niet heel groot geacht en behandeling werd niet geïndiceerd. Wel werd behandeling aanbevolen gericht op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling als mogelijk gevolg van emotionele verwaarlozing in de vroege jeugd en de daardoor ontstane hechtingsproblematiek. Voor zover bekend heeft een dergelijke behandeling destijds niet plaatsgevonden; ouders wilden behandeling dichter bij huis en lieten later weten geen gebruik te willen maken van hulpverlening voor verdachte in de GGZ.
Op dit moment kan worden gesteld dat de diverse leefgebieden van verdachte stabiel ogen. Verdachte beschikt over werk, huisvesting, heeft een relatie en een dochtertje. Mocht sprake zijn van (ernstige) persoonlijkheidsproblematiek dan lijkt het onwaarschijnlijk dat hij deze (langer durende) stabiliteit had kunnen opbouwen en behouden. Daarbij moet worden opgemerkt dat verdachte, afgezien van onderhavige verdenking, geen justitiecontacten kent hetgeen eveneens iets zegt over de stabiliteit van zijn functioneren. De risico's op recidive, geweldsdelicten en onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als laag. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte was ten tijde van de verdenking vijftien jaar oud en blijkens de beschikbare informatie was er destijds al sprake van een achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling van verdachte, als gevolg van het onveilige opvoedklimaat waarin hij opgroeide. Er wordt geen noodzaak dan wel aanknopingspunten gezien voor het adviseren van bijzondere voorwaarden. De verdenking dateert van lange tijd geleden, waarna zich voor zover bekend geen nieuwe politie- en/of justitiecontacten hebben voorgedaan. Daarbij ogen de leefgebieden stabiel. Voor wat de verdenking betreft zag verdachte toen al en nog steeds in dat hetgeen hij deed niet mocht, al is af te vragen in hoeverre hij destijds de gevolgen van zijn handelen heeft kunnen overzien, zowel ten aanzien van [slachtoffer] als van hemzelf. Het nu opleggen van interventies lijkt 'mosterd na de maaltijd', mede ook gezien het tijdsbestek tussen het vermeende delictgedrag en een eventuele veroordeling; het zal geen lerend of corrigerend effect meer hebben. Gelet op vorenstaande geeft de reclassering de rechtbank in overweging om te kiezen voor een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
Ondanks dat verdachte inmiddels 32 jaar oud is, is het jeugdstrafrecht van toepassing omdat hij ten tijde van het begaan van de strafbare feiten minderjarig was. De rechtbank moet bij de beoordeling van de vraag of een straf of maatregel opgelegd moet worden en zo ja, welke, uitgaan van een jongen die toen de bewezen verklaarde feiten plaatsvonden, vijftien jaar oud was.
Het jeugdstrafrecht kent een sterke pedagogische component. Bij de te nemen beslissingen over strafbare gedragingen gepleegd door kinderen staat voorop dat een strafrechtelijke reactie snel, doeltreffend en op maat moet zijn.
[slachtoffer] heeft, zoals wel vaker bij zedenmisdrijven gebeurt, pas jaren nadat het misbruik heeft plaatsgevonden, aangifte gedaan. Daardoor is het feitelijk onmogelijk geworden om een snelle en doeltreffende reactie te geven op het strafbare handelen van verdachte.
De rechtbank acht verder het volgende van belang. Uit de stukken is gebleken dat verdachte vanaf het moment dat [slachtoffer] aangifte deed, grotendeels heeft erkend wat er heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft hij ter zitting erkend ook de overige ten laste gelegde seksuele handelingen, die hij in eerste instantie ontkende, te hebben gepleegd. Verdachte heeft therapie gevolgd, deels ook op eigen initiatief. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich bewust is van de pijn die hij [slachtoffer] heeft aangedaan en dat hij het daar moeilijk mee heeft. Hij maakt daarin op de rechtbank een authentieke en oprechte indruk.
Gelet op de jeugdige leeftijd die verdachte ten tijde van het plegen van de feiten had, de opvoedsituatie waarin verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan, de beperktere bewezen verklaarde periode dan ten laste is gelegd, het blanco strafblad van verdachte, de persoonlijke gevolgen die het voor verdachte heeft gehad en nog steeds heeft, de schuldbewustheid die er bij verdachte is en het meer dan aanzienlijke tijdsverloop zal de rechtbank volstaan met een bewezenverklaring en niet overgaan tot het opleggen van een straf of maatregel. De rechtbank ziet niet in welk doel gediend is met het nu nog opleggen van enige straf of maatregel. Over het strafdoel van vergelding overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat [slachtoffer] heeft ervaren dat zij door verdachte, haar vader en stiefmoeder in de steek is gelaten en dat niet of te weinig stil is gestaan bij de problemen die zij daarbij ervaart. Een strafrechtelijke reactie op het handelen van verdachte zou vanuit een oogpunt van vergelding wellicht aan de orde kunnen zijn. Dat is echter niet het primaire strafdoel in het jeugdstrafrecht. Gelet daarop en vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte destijds, en het lange tijdsverloop in combinatie met voornoemde gevolgen voor verdachte, vindt de rechtbank ook daarin niet een grond om op dit moment nog een (on)voorwaardelijke straf op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.150,22 voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 2.150,22, waarvan € 150,22 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, is niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengen mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 244 en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.150,22, waarvan € 150,22 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
(feiten 1 en 2), € 2.150,22 te betalen, waarvan € 150,22 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 31 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. Bergen en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 mei 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.