ECLI:NL:RBZWB:2024:3215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-151104-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door bestuurder met epilepsie en medicatiegebruik

Op 5 november 2021 veroorzaakte de verdachte, als bestuurder van een personenbus, een ernstig verkeersongeval bij het sluizencomplex in Terneuzen. Dit ongeval resulteerde in de dood van een inzittende en verwondingen bij vier anderen. De verdachte had eerder last van paniekaanvallen en gebruikte medicatie die haar rijvaardigheid beïnvloedde. Ondanks deze omstandigheden besloot zij toch te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld, wat leidde tot een hoge mate van schuld. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden vanwege onvoorzienbare epileptische aanvallen, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 240 uur op, naast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rol van de werkgever werd ook meegewogen, aangezien deze op de hoogte was van de situatie van de verdachte en haar aanspoorde om te blijven rijden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-151104-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw: mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenbus een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is komen te overlijden en de overige vier inzittenden (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft op 5 november 2021 een ongeval veroorzaakt, waarbij één van de inzittenden is overleden en vier van de inzittenden letsel hebben opgelopen. Op basis van het dossier kunnen de ten laste gelegde feitelijkheden worden bewezen. Ondanks dat verdachte op het moment van het ongeval een epileptische aanval had, komt haar geen beroep op verontschuldigbare onmacht toe. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte sinds 2016 bij herhaling (paniek)aanvallen kreeg, die in de loop van de tijd steeds vaker voorkwamen en waarbij er gemiddeld één keer per week een aanval plaatsvond terwijl ze achter het stuur zat. Daarnaast gebruikte verdachte medicatie die haar rijvaardigheid beïnvloedde. Verder heeft verdachte op 1 oktober 2021 een ander ongeval gehad in de personenbus van haar werkgever. Dit alles heeft ze bij haar werkgever gemeld, waaruit blijkt dat verdachte stil heeft gestaan bij het risico van het krijgen van een aanval achter het stuur. Toch is verdachte blijven rijden. Hiermee heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en onnadenkend gehandeld. Het primair ten laste gelegde feit kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Voor verdachte was het op geen enkele wijze voorzienbaar dat zij die dag een epileptische aanval dan wel een black-out zou krijgen waarbij zij van de weg zou raken. Voor wat betreft de medicatie geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de dag van het ongeval diazepam heeft gebruikt en/of dat de (overige) ten laste gelegde medicijnen invloed hebben gehad op haar rijvaardigheid. Daarnaast moeten de paniekaanvallen die verdachte in de periode vóór het ongeval heeft gehad (kleinere aanvallen), onderscheiden worden van de black-out die verdachte had tijdens het ongeval (grote aanval). Uit het dossier blijkt dat verdachte in de veronderstelling was dat zij last had van beheersbare (paniek)aanvallen. Zij is daarbij nooit haar bewustzijn verloren. Ook uit de Pro Justitia-rapportage blijkt dat verdachte niet had kunnen voorzien dat de kleinere aanvallen hadden kunnen leiden tot grotere aanvallen. Verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van epilepsie tijdens het ongeval. Deze omstandigheden maken dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ongeval, zodat zij van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde kan worden vastgesteld dat verdachte gevaarlijk heeft gereden. Gelet op deze omstandigheden valt verdachte echter geen verwijt te maken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 5 november 2021 als bestuurder van een personenbus met vijf inzittenden een ongeval heeft veroorzaakt bij het sluizencomplex in Terneuzen. Verdachte is de controle over het stuur kwijtgeraakt en is door de gesloten slagboom richting de sluisbrug gereden. De sluisbrug stond op dat moment open. Hierdoor is verdachte de sluis ingereden en op het aldaar varende binnenvaartschip gebotst. Door het ongeval is één van de inzittenden overleden. De overige inzittenden zijn gewond geraakt.
De overlevende inzittenden hebben verklaard dat het leek alsof verdachte kort voor het ongeval last had van een paniekaanval. Verdachte reageerde niet meer op waarschuwingen van de inzittenden, was niet meer aanspreekbaar en zat verkrampt achter het stuur. Verdachte heeft geen herinnering meer aan het ongeval. Zij heeft verklaard dat zij sinds 2016 last heeft van aanvallen, die door de huisarts werden geduid als paniekaanvallen. Deze aanvallen vonden frequent plaats en zij had één of twee keer per week een aanval achter het stuur. Het kwam dan voor dat zij de bus aan de kant van de weg moest zetten. Kenmerken van zo’n aanval waren onder andere hyperventilatie. Ze voelde zich op 4 november 2021 niet goed en op 5 november 2021, de dag van het ongeval, had verdachte in de ochtend last van een zwaar gevoel. De aanval die zij achter het stuur kreeg was echter niet vergelijkbaar met eerdere aanvallen. Het is niet eerder voorgevallen dat verdachte een black-out kreeg. Verdachte is na het ongeval medisch onderzocht en gediagnosticeerd met een vorm van epilepsie, waarbij de eerste aanval waarschijnlijk al dateert uit 2016.
Verdachte gebruikte in de periode voor het ongeval medicatie, waaronder diazepam en quetiapine. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze medicijnen de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Het verweer van de verdediging dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de dag van het ongeval nog diazepam gebruikte, wordt verworpen. Uit de verklaring van verdachte bij de politie volgt dat zij beide medicijnen destijds nog gebruikte. De rechtbank gaat dan ook uit van die verklaring. Dat verdachte ter zitting, ruim tweeënhalf jaar na het ongeval, heeft verklaard dat zij niet meer zeker weet of zij op dat moment nog diazepam gebruikte, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Verdachte wist dat het gebruik van de medicatie haar rijvaardigheid kon beïnvloeden. Die wetenschap leidt de rechtbank niet alleen af uit de verklaringen van verdachte zelf, maar ook uit de berichten tussen haar en haar leidinggevende, waarin zij haar leidinggevende hier meerdere malen op wijst.
Verder is gebleken dat verdachte eerder, te weten op 1 oktober 2021, met een personenbus van haar werkgever een ongeval heeft veroorzaakt. Dit was een dag nadat de dosering van haar medicatie was verhoogd. De verdediging heeft aangevoerd dat de oorzaak van dit ongeval niet is gelegen in een aanval of door het medicatiegebruik. Verdachte heeft hierover echter bij de politie verklaard dat haar medische problemen en het medicatiegebruik van invloed waren op haar rijvaardigheid en verdachte koppelt het medicijngebruik wel aan het ongeval van 1 oktober 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen verdachte hierover heeft verklaard en stelt daarom vast dat de aanrijding op 1 oktober 2021 (mede) het gevolg is geweest van haar medische toestand.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden. Beoordeeld moet worden of verdachte door haar gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het waarschijnlijk is geweest dat verdachte zeer kort voor het ongeval een epileptische aanval heeft gehad en dat die aanval de oorzaak is geweest van het ongeval. Namens verdachte is een beroep gedaan op verontschuldigbare onmacht, omdat verdachte niet kon voorzien dat zij die dag een epileptische aanval zou krijgen. Ook was deze aanval niet vergelijkbaar
met eerdere aanvallen. De rechtbank ziet zich gelet hierop voor de vraag gesteld of de aanval op de dag van het ongeval voor rekening van verdachte moet komen en of het verkeersongeval dus in juridische zin aan de schuld van verdachte te wijten is.
Het staat vast dat verdachte al jaren wist dat zij aanvallen kon krijgen. Ook wist verdachte dat zij die aanvallen kon krijgen als zij achter het stuur zat. Dat dit ook gevolgen kon hebben voor de verkeersveiligheid heeft zij op 1 oktober 2021 al ervaren. Zij was door dit ongeval een gewaarschuwd mens. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte medicatie gebruikte die haar rijvaardigheid kon beïnvloeden en dat verdachte dit ook wist. Uit zowel de verklaringen van verdachte als de berichten tussen verdachte en haar leidinggevende volgt dat verdachte zich goed bewust was van het risico dat zij nam door ondanks deze omstandigheden toch achter het stuur plaats te nemen. Hieruit volgt ook dat zij zelf niet wilde stoppen met rijden. Hoewel ten tijde van het ongeval niet vaststond dat verdachte leed aan epilepsie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode voorafgaand aan 5 november 2021 wel al wist dat zij leed aan een aandoening waardoor zij de controle over haar lichaam verliest of kon verliezen. Verdachte heeft de verschillende signalen dat zij niet meer in staat was om te rijden genegeerd. Dat maakt dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank rekening moest houden met de kans dat het haar op een dag niet zou lukken om een aanval achter het stuur beheersbaar te houden en dat het dan ernstige gevolgen zou kunnen hebben, zoals op 5 november 2021 het geval is geweest. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte zich op 4 november 2021niet goed voelde en op de ochtend van het ongeval een zwaar gevoel had. Dit zware gevoel had voor verdachte een signaal moeten zijn dat er mogelijk een aanval kon volgen. Uit haar verklaring bij de politie volgt ook dat zij zich eigenlijk wilde ziekmelden, maar dat dit geen optie was. Toch heeft zij er voor gekozen om te gaan autorijden, met alle gevolgen van dien. Zij heeft daarmee de verantwoordelijkheid die zij als weggebruiker heeft, miskend. Het ongeval is dan ook het gevolg van een verwijtbare fout van verdachte. Dat de eerdere aanvallen van verdachte niet vergelijkbaar waren met de aanval op de dag van het ongeval, doet hier niet aan af. Ook met kleinere aanvallen was het, gelet op het voorgaande, onverantwoord en onaanvaardbaar om aan het verkeer deel te nemen. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake van verontschuldigbare onmacht, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW.
Mate van schuld
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van de verdachte als roekeloos is aan te merken of dat haar gedrag in aanzienlijke of in hoge mate als onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig moet worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van roekeloosheid, omdat de bestaande rechtspraak daarvoor in dit geval geen aanknopingspunten biedt. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde begrip roekeloosheid worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van een hoge mate van schuld. Hiervoor is vastgesteld dat verdachte aan het verkeer is blijven deelnemen terwijl zij bekend was met (paniek)aanvallen, hierdoor eerder een ongeval heeft veroorzaakt en is blijven rijden na het gebruik van medicatie die haar rijvaardigheid kon beïnvloeden. Verdachte had zich moeten realiseren dat zij door haar aandoening een gevaar was voor zichzelf en voor anderen. Verdachte heeft door toch aan het verkeer deel te blijven nemen welbewust onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven heeft geroepen. Dit gedrag overstijgt de kwalificatie van een aanzienlijke mate van schuld en de rechtbank zal daarom de hoge mate van schuld wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Letsel
Door het verkeersongeval is [slachtoffer 1] overleden. Ten aanzien van de overige inzittenden overweegt de rechtbank als volgt. Het letsel van [slachtoffer 2] kwalificeert de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW, bestaande uit onder andere meerdere botbreuken aan de ruggenwervels. De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , bestaande uit onder andere botbreuken en kneuzingen, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, telkens als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 5 november 2021, in de gemeente Terneuzen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Peugeot Boxer), daarmede rijdende over de weg, de Buitenhaven (het sluizencomplex), komende uit de oostelijke richting en gaande in de westelijke richting en naderende de (Noord)brug van de Westsluis,
terwijl haar, verdachte, bekend was dat zij met regelmaat paniek aanvallen heeft, waardoor zij onwel wordt, en 1 aanrijding of ongeval (1 oktober 2021) heeft gehad mede als gevolg van die paniek aanvallen, ondanks bovengenoemde omstandigheden is gaan rijden en blijven rijden, en
zij, verdachte, met dat motorrijtuig is gaan rijden en blijven rijden na het gebruik van geneesmiddelen, te weten quetiapine en diazepam, waardoor gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van het door haar bestuurde voertuig en het gevaar bestond dat zij, verdachte, niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van haar werden vereist,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge, mate onvoorzichtig en onachtzaam en onnadenkend en ondeskundig,
rijdend met dat motorrijtuig (Peugeot Boxer) over die weg, de Buitenhaven, in de richting van de brug van de Westsluis, terwijl
- ter plaatse op de Buitenhaven in de linker berm, op ca 150 meter voor de Westsluis, een verkeerspaal met oranje knipperlicht en bord J-15 aanduidende (:"beweegbare brug") met onderbord was geplaatst en het oranje knipperlicht in werking was en
- de slagbomen voor de beweegbare brug aan de Westsluis in horizontale stand stonden en
- de slagbomen voorzien waren van in werking zijnde rode knipperlichten en
- de bruglichten rood licht uitstraalden en in werking waren,
- ( telkens) niet, bij voortduring haar, verdachte's, aandacht te richten, op het voor haar, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en
- geen aandacht te schenken en geen gevolg te geven aan bovengenoemde geplaatste en in werking zijnde verkeersmaatregelen en
- niet tijdig dat door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen, en niet tijdig behoorlijk uit te wijken,
waardoor zij, verdachte, met dat door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig tegen de horizontale slagboom is gereden en (vervolgens) de (zee)sluis is ingereden en (vervolgens) op/tegen het aldaar varende binnenvaartschip genaamd THEMIS is gebotst,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] , werd gedood en anderen, zwaar lichamelijk letsel,
en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten
- [slachtoffer 3] , een gekneusde rib en een gebroken rib en een knieblessure en
- [slachtoffer 4] , een gebroken pols en snee in het hoofd en
- [slachtoffer 5] , botsplinterfractuur neus en kneuzingen en schaafwonden en
- [slachtoffer 2] , nierletsel en meerdere botbreuken aan de ruggenwervels
en een gekneusde hand.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, waaronder de verstrekkende gevolgen van het feit, de strafmaatrichtlijnen van het openbaar ministerie, de persoon van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de persoon van verdachte. Als wordt aangenomen dat het ongeval mede is veroorzaakt door de paniekaanvallen en het medicatiegebruik, dan geldt dat verdachte zich hier telkens niet bewust van was. Verdachte is kwetsbaar en heeft een laag verstandelijk niveau. Zij sloot aan bij de inlichtingen die zij kreeg van de huisarts, namelijk dat het ging om paniekaanvallen. Hierdoor heeft zij zelf ook geen nader onderzoek gedaan naar de oorzaak van die aanvallen. Daarnaast was de werkgever op de hoogte van haar situatie en had de werkgever ook de verantwoordelijkheid om verdachte niet meer te laten rijden. Verdachte heeft nog dagelijks last van de gevolgen het ongeval. Een gevangenisstraf is gelet op haar persoonlijke omstandigheden niet passend. Verzocht wordt om bij een bewezenverklaring een taakstraf dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 5 november 2021 als bestuurder van een personenbus een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij ondanks dat zij zich bewust was van de risico’s die zij nam, toch aan het verkeer is gaan deelnemen. Zij heeft hiermee niet alleen onverantwoorde risico’s genomen voor haarzelf, maar ook voor de inzittenden en de overige weggebruikers. Zij heeft daarmee haar plichten als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd.
In het personenbusje bevonden zich naast verdachte vijf inzittenden.
Door op 5 november 2021 in de auto te stappen, wetende wat de risico’s en de mogelijke gevolgen daarvan kunnen zijn, heeft het ongeval kunnen gebeuren, waarbij één van de inzittenden is overleden. Hiermee is een abrupt einde gemaakt aan het leven van een man van pas 25 jaar oud, die nog in de bloei van zijn leven stond. Met dit verlies is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaringen die door de moeder en partner van het slachtoffer zijn voorgelezen ter zitting. Door de nabestaanden is op indrukwekkende wijze verwoord wat het verlies van hun dierbare voor hun betekent en hoe zij dagelijks worden geconfronteerd met het gemis. De levens van de nabestaanden zijn sinds het ongeval onomkeerbaar veranderd en zij ervaren intens veel verdriet. Strafoplegging, in welke vorm dan ook, zal het aangerichte leed nooit ongedaan kunnen maken. Dat realiseert de rechtbank zich.
De overige inzittenden hebben letsel opgelopen. Uit de (schriftelijke) slachtofferverklaringen van twee van de inzittenden is duidelijk naar voren gekomen welke impact het ongeval op hun levens heeft gehad en hoe ook zij nog dagelijks geconfronteerd worden met zowel de psychische als de lichamelijke gevolgen hiervan. Ook voor hen geldt dat zij het ongeval niet achter zich kunnen laten en dat hun levens sindsdien zijn veranderd.
Zowel verdachte als de inzittenden waren werkzaam bij hetzelfde schoonmaakbedrijf. Verdachte was vanuit haar functie bij het schoonmaakbedrijf verantwoordelijk voor het vervoeren van haar collega’s. Verdachte had, juist gelet op haar functie van chauffeur, beter moeten weten en haar collega’s in bescherming moeten nemen. Maar ook het schoonmaakbedrijf als werkgever heeft de plicht om zijn werknemers (zowel verdachte als de inzittenden) te beschermen. Uit het dossier blijkt dat de leidinggevenden van verdachte op de hoogte waren van haar situatie, de medicatie die zij gebruikte en van de verstrekkende gevolgen van haar (paniek)aanvallen. Ondanks dat het schoonmaakbedrijf is gewezen op de risico’s die de gezondheidssituatie en het medicatiegebruik van verdachte met zich brachten, heeft zij verdachte actief aangespoord om te blijven rijden en haar collega’s te blijven vervoeren. Een dergelijk gebrek aan veiligheidsbesef en urgentie geeft de rechtbank reden tot zorg omtrent de algehele houding binnen het bedrijf, de invulling van het begrip goed werkgeverschap en de opvatting over verkeersveiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het bedrijf niet gedaan wat van een werkgever mag worden verwacht, te weten de bescherming van werknemers. Verdachte had, mede gelet op haar verstandelijke beperking, tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen en de werkgever had moeten zorgen voor verantwoord en veilig vervoer van werknemers naar en van de werklocatie. Dit is nagelaten en ook dat zal voor de nabestaanden onverteerbaar zijn. De rechtbank zal de rol van de werkgever meewegen in de aan verdachte op te leggen straf, zonder daarmee de verantwoordelijkheid van verdachte te willen miskennen. Voorop blijft staan dat verdachte er zelf voor heeft gekozen om auto te gaan rijden terwijl zij hiertoe niet in staat bleek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. In het nadeel van verdachte wordt meegewogen dat zij eerder strafbeschikkingen heeft ontvangen voor snelheidsovertredingen. Het is dus niet de eerste keer dat verdachte in aanraking is gekomen met politie en justitie in verband met overtreding van de verkeerswetgeving.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het rapport van 19 april 2023 van psychiater [naam 1] en het rapport van 20 maart 2023 van klinisch neuropsycholoog [naam 2] en neuroloog [naam 3] . Hieruit blijkt dat verdachte na het ongeval is gediagnosticeerd met epilepsie en dat de (paniek)aanvallen die sinds 2016 regelmatig optreden zeer wel mogelijk te duiden zijn als epileptisch van aard. Ook wordt geconcludeerd dat de aanval tijdens het ongeval op 5 november 2021 waarschijnlijk een epileptische aanval is geweest. Sinds juni 2022 krijgt verdachte anti-epileptica, waarna de aanvallen min of meer zijn verdwenen. Het continueren van de medicatie is van belang om de aanvallen in de toekomst te voorkomen. Verder is gebleken dat het intellectueel functioneren van verdachte wordt geschat op verstandelijk beperkt niveau. Ondanks haar lage intelligentie zijn haar adaptief vermogen, haar conceptuele, sociale en praktische vaardigheden voldoende gebleken om zich staande te houden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 19 april 2024. Hieruit blijkt dat zolang verdachte niet deelneemt aan het verkeer, de risico’s op recidive en letselschade laag zijn. De reclassering acht interventies en/of toezicht niet nodig en adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Verder houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van deze zaak en heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In dit geval is die termijn overschreden, omdat sinds de aanvang van de redelijke termijn op 5 november 2021 inmiddels meer dan twee jaar is verstreken. De rechtbank stelt vast dat deze overschrijding niet aan verdachte te wijten is. De rechtbank zal aan de overschrijding van de redelijke termijn consequenties verbinden, in die zin dat de rechtbank compensatie zal toepassen door middel van strafvermindering.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (LOVS). Nu er geen oriëntatiepunten bestaan voor het gebruik van medicijnen in het verkeer, heeft de rechtbank bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol. Omdat de rechtbank uitgaat van een hoge mate van schuld, zou een gevangenisstraf in combinatie met een langdurige onvoorwaardelijke rijontzegging passend zijn. De rechtbank ziet echter aanleiding om hiervan af te wijken. Reden daartoe is dat de rechtbank rekening houdt met de kwetsbare persoonlijkheid van verdachte in combinatie met de rol die de werkgever in het geheel heeft gehad. Verdachte heeft zich verder meewerkend opgesteld en is zich zeer bewust van het leed dat zij door haar handelen heeft veroorzaakt. Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf gelet op de overschrijding van de redelijke termijn niet meer passend.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren in combinatie met de maximale rijontzegging, te weten voor de duur van vijf jaar. Vanwege de ernstige gevolgen en om de ernst van het feit te benadrukken, ook naar de samenleving toe, zal de rechtbank daarnaast aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en/of een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte
tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 5 (vijf) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2024.
De oudste en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.