Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van heling van twee auto’s. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door raadsman mr. F. Bajrami. De tenlastelegging was gewijzigd en de rechtbank bevestigde de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De officier van justitie pleitte voor vrijspraak, stellende dat het bewijs tegen de verdachte onvoldoende wettig en overtuigend was. Het enige bewijs was dat de verdachte in de auto zat met twee medeverdachten die sleutels van gestolen auto’s bij zich hadden. De verdediging voerde aan dat de aanwezigheid van de verdachte in de auto en op het parkeerterrein niet voldoende was om te concluderen dat hij op de hoogte was van de criminele herkomst van de voertuigen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de omstandigheden verdacht waren, er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de heling van de auto’s vast te stellen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.