ECLI:NL:RBZWB:2024:3196

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23_11502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere inzake de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelt dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, met name de goothoogte overschrijdt de toegestane hoogte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de goothoogte met 0,04 meter overschrijdt, wat betekent dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vereist is. De rechtbank draagt het college op om binnen drie maanden na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij het college zich moet beraden over de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan of een nieuwe aanvraag voor een lagere bouwhoogte in te dienen. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten aan de eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

1. [eiser 1]uit [plaats] ,
2. [eiser 2]uit [plaats] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 16 mei 2023 inzake de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, namens het college [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , de vergunninghouder met zijn partner en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1
De vergunninghouder heeft op 3 januari 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bijgebouw voor recreatief verblijf op het [adres] te [plaats] .
3.2
Met het besluit van 16 mei 2023 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
3.3
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt op 13 juni 2023.
3.4
De Adviescommissie bezwaarschriften Veere (hierna: commissie) heeft geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit te herroepen. Volgens de commissie staat niet vast dat het bouwplan voldoet aan de bouwregels met betrekking tot de hoogte uit het bestemmingsplan. De commissie mist in het besluit een afweging met betrekking tot de afwijking van de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Daarnaast is een afweging van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. De motivering van het college is volgens de commissie onvoldoende om de omgevingsvergunning te verlenen.
3.5
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard en het besluit tot vergunningverlening herroepen in de zin van herstel van de gebleken gebreken in de motivering, zoals dat staat weergeven onder het kopje ‘Herstel motiveringsgebreken’ en bepaalt dat het besluit tot vergunningverlening mede zijn grondslag vindt in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo en artikel 14.3.2 van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Het college heeft daarbij het besluit tot vergunningverlening voor het overige niet herroepen.
3.6
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op de zitting van 20 december 2023 is mede de voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft op de zitting direct mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Na de zitting hebben partijen ingestemd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting.
Beoordelingskader verleende omgevingsvergunning
4 Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Al een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingsrecht het recht zoals dat gold onmiddellijk voor dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend voor 1 januari 2024. Dit betekent dat in dit geval de Wabo, zoals deze gold voor 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Omgevingsvergunning voor binneplans afwijken
5.1
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend me toepassing van artikel 2.12. [1] In deze gevallen wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de omgevingsvergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is. [2]
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van toepassing en rust de enkelbestemming ‘Wonen’.
Op grond van artikel 14.2.3, onder a, van de planregels bedraagt de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 3 meter.
Op grond van artikel 1.42, onder c, van de planregels wordt ‘peil’ gedefinieerd als: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Op grond van artikel 2.6 van de planregels wordt de goothoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen partijen is niet in geschil dat de het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat de goothoogte wordt overschreden. Om die reden is dus een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vereist.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit he gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking. [3]
Op grond van artikel 20, onder a, van de planregels kan het college, tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend, ontheffing verlenen voor de regels voor het afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden of bouwwerken.
5.2
Dit betekent dat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor binnenplans afwijken indien de goothoogte maximaal 3,30m is ten opzichte van het peil.
5.3
Eisers hebben betoogd dat sprake is van een overschrijding van meer dan 10%, waardoor het college niet in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan. De goothoogte moet worden gemeten vanaf de bovenzijde van de vloer. Hiervoor is relevant hoe hoog de bovenzijde van de vloer komt te liggen ten opzicht van de grondankers. Het is gebruikelijk dat op de grondankers een balkenlaag komt te liggen met daar bovenop de vloer. De totale vloerconstructie bovenop de grondankers zal 0,417m bedragen.
5.4
Het college is uitgegaan van een peil van 1,82m of 1,87m boven NAP. Omdat er 10% mag worden afgeweken van de maximale goothoogte, mag de goothoogte maximaal 3,30m bedragen. Uitgaande van het meest ongunstige peil, mag de goothoogte maximaal 5,12m boven NAP bedragen. [4]
5.5
Eisers hebben op 12 januari 2024 een hoogtemeting laten uitvoeren door het [bureau]. Uit deze meting volgt dat een maximale hoogte van het perceel is vastgesteld van 1,88m boven NAP. Uitgaande van het meest ongunstige peil, is de grond verhoogd met 0,06m.
5.6
Uit de bouwtekeningen volgt dat het gebouw een hoogte van 3,07 zal hebben. Deze hoogte is gemeten vanaf de bovenzijde van de vloer. Uit de bouwtekeningen volgt daarnaast dat tussen bovenzijde van de grondankers en de bovenzijde van de vloer een constructie komt met een dikte van 0,15m. Dit betekent dat de hoogte van het pand gemeten vanaf de bovenzijde van de grondankers 3,28m zal bedragen [5] . De goothoogte, gemeten vanaf het peil, bedraagt daarmee 5,16m boven NAP. [6] Hiermee wordt de grens van de maximale bouwhoogte voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan overschreden met 0,04m. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen door middel van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
5.7
Vergunninghouder heeft aangevoerd dat zij 7,5 cm lager gaan bouwen. Hiervoor is echter niet de omgevingsvergunning verleend en dit ligt dus niet ter beoordeling voor. Indien eiser hiervoor een omgevingsvergunning wenst, dient zij daartoe een aanvraag in te dienen.
5.8
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij dient het college zich te beraden over de vraag of het college een andere (buitenplanse) mogelijkheid ziet om af te wijken van het bestemmingsplan. Het is ook mogelijk dat vergunninghouder de aanvraag vervangt door een aanvraag voor een lagere bouwhoogte. In dat geval zal het college het bezwaar gegrond moeten verklaren en de huidige omgevingsvergunning moeten intrekken om vervolgens te beslissen op de nieuwe aanvraag.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een definitieve beslissing te nemen.
6.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor drie maanden.
6.3
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eiseres ook een vergoeding van hun gemaakte proceskosten. De vergoeding voor de proceskosten wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1) voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eisers hebben daarnaast verzocht om een vergoeding van hun reiskosten met de hoogte van € 5,-. Het college dient ook deze kosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 mei 2023;
  • draagt het college op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in vergoeding van de proceskosten van € 1.755,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 17 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
2.Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
3.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo.
4.Uitgaande van 1,82m boven NAP opgeteld met 3,30m.
5.3,07m opgeteld met 0,15m.
6.Uitgaande van 1,82m boven NAP opgeteld met 3,28m.