ECLI:NL:RBZWB:2024:3192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-088481-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar veroordeling voor diefstal van autosleutel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2024, stond de verdachte terecht voor meerdere tenlastegelegde feiten, waaronder afpersing en diefstal. De verdachte was betrokken bij een poging tot afpersing van het slachtoffer, waarbij hij samen met anderen naar het autobedrijf van het slachtoffer ging. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte niet voldoende was om hem als medepleger van de afpersing aan te merken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde afpersingen en de wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar vond hem wel schuldig aan de diefstal van een autosleutel. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte had de autosleutel weggenomen terwijl het slachtoffer onder druk stond, wat de rechtbank als misbruik van de situatie beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die gelijk was aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij zijn leven weer op de rails had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-088481-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is op 16 mei 2024 gesloten.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in januari 2023 met anderen naar het autobedrijf van [slachtoffer] zou zijn gegaan en dat [slachtoffer] onder bedreiging zou zijn gedwongen tot de afgifte van autovelgen. Op 2 maart 2023 zou verdachte opnieuw met anderen naar [slachtoffer] zijn gegaan en die dag zou zijn geprobeerd [slachtoffer] af te persen, dan wel zou [slachtoffer] zijn bedreigd en van zijn vrijheid zou zijn beroofd. Ook wordt hij ervan verdacht dat hij bij die laatste gelegenheid samen met een ander en onder bedreiging met geweld een of meer autosleutels heeft weggenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van de afpersing van [slachtoffer] in de periode van 21 tot en met 26 januari 2023. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het steunbewijs voor die afpersing van autovelgen vooral rust op de verklaringen van de [getuige 1] , maar dat die verklaringen onvoldoende duidelijk, consequent en substantieel zijn om een bewezenverklaring te kunnen dragen.
Voor wat betreft het onder feit 2 primair tenlastegelegde medeplegen van de poging tot afpersing van [slachtoffer] op 2 maart 2023 en het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de officier van justitie de aangiftes van [slachtoffer] als uitgangspunt genomen. In die aangiftes worden de bedreigingen die zijn geuit en de afpersingshandelingen duidelijk beschreven alsmede de rol en bijdrage van onder meer verdachte. Daarnaast is het feitencomplex deels met beeld en geluid vastgelegd, hetgeen volgens de officier van justitie een bevestiging is van datgene wat [slachtoffer] in zijn aangiftes heeft verklaard. Zo is op die beelden onder meer te zien dat met de komst van verdachten in twee voertuigen de ingang van het bedrijventerrein wordt geblokkeerd en dat alle zes verdachten in verschillende samenstellingen in de kantine zijn waar [slachtoffer] op dat moment werd gehouden. Daarnaast zijn er getuigenverklaringen die de kleur hebben van de aangifte en de officier van justitie wijst daarbij op de verklaring van [getuige 2] en de verklaring van [getuige 3] waarin wordt gesproken over een dreigende situatie en het blokkeren van de uitgang. Dat er sprake zou zijn van een legitiem zakelijk geschil is volgens de officier van justitie allerminst aannemelijk geworden, gelet op de manier van aanrijden/het blokkeren van de in-uitgang, het schreeuwen en de gebruikte bewoordingen.
De officier van justitie acht het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde medeplegen van een poging tot afpersing door bedreiging met geweld en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld van een of meer autosleutels, heeft de officier van justitie aangevoerd dat op camerabeelden te zien is dat verdachte een autosleutel van het merk Peugeot heeft weggenomen en dat even daarvoor ook een medeverdachte een autosleutel heeft weggenomen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij daartoe niet het recht hadden. Op 3 maart 2023 werden die autosleutels bij de fouillering van verdachte en een medeverdachte ook aangetroffen. Hiermee staat de diefstal vast. De diefstallen werden gepleegd op het moment dat [slachtoffer] in de kantine werd (vast)gehouden en bedreigd. De dreiging met geweld is gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken. De officier van justitie is dan ook van mening dat het medeplegen van de diefstal met geweld van autosleutels wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman verzocht de officier van justitie te volgen, namelijk dat het bewijs voor dat feit onvoldoende is. Het is onduidelijk wat precies de omstandigheden zijn geweest waaronder die velgen daar werden opgehaald. De raadsman heeft daar nog aan toegevoegd dat de rol die [slachtoffer] zelf heeft gespeeld in het dossier onbesproken is gebleven. Met betrekking tot de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] aangifte heeft gedaan en dat hij daarbij de zaken allemaal wat erger heeft gemaakt dan het in feite was. In dat verband wijst de verdediging op de beelden, waarop is te zien dat [slachtoffer] rustig in het bedrijf rondloopt en uit die beelden blijkt ook niet dat hij echt onder de indruk was. Niet duidelijk is verder wat er zich in het begin van de ontmoeting tussen onder meer [medeverdachte] en [slachtoffer] in de kantine heeft afgespeeld. Daar komt bij dat verdachte niet in de kantine is geweest. De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van de beelden en uit de aangiftes van [slachtoffer] niet duidelijk kan worden vastgesteld wat de feitelijke bijdrage van verdachte is geweest, ook omdat [slachtoffer] hem eigenlijk bijna niet heeft gezien.
Ten aanzien van de diefstal van de autosleutel heeft de verdediging zich gerefereerd, in die zin dat het niet gaat om medeplegen noch om een diefstal met geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 (onderzoek Stormvogel)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat in de tenlastegelegde periode velgen bij [slachtoffer] zijn opgehaald en dat verdachte daar ook bij aanwezig is geweest. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij die velgen had gekocht van [slachtoffer] en dat hij daar ook een factuur van heeft. Dat [slachtoffer] die velgen onder bedreiging van geweld zou hebben meegegeven, blijkt alleen uit de aangifte van [slachtoffer] en een van de verklaring van [getuige 1] . Met de officier van justitie is de rechtbank evenwel van oordeel dat die verklaringen van [getuige 1] onvoldoende duidelijk en niet consistent zijn om tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde te komen. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 1 vrijspreken.
De feiten 2, 3 en 4 (onderzoek Stormvogel)
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van een poging tot afpersing van [slachtoffer] door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank neemt hiertoe de aangifte van [slachtoffer] tot uitgangspunt. Deze wordt op onderdelen ondersteund door onder meer de camerabeelden. Uit de beelden volgt dat alle zes de verdachten die dag op het bedrijventerrein, in het autobedrijf van [slachtoffer] en in of nabij de kantine zijn geweest. Daarnaast bevestigen de beelden dat [slachtoffer] tijdens dat bezoek direct in de kantine apart werd genomen, dat daar tegen hem werd geschreeuwd en dat er sprake was van een bedreigende sfeer. Er was gelet op de beelden en de gebruikte bewoordingen geen sprake van een normale zakelijke discussie, hetgeen ook volgt uit het feit dat medewerker [getuige 2] steeds ging kijken naar hetgeen zich in de kantine afspeelde.
De volgende dag is grotendeels dezelfde groep van zes personen teruggekeerd bij het autobedrijf van [slachtoffer] , kennelijk om nadere uitvoering te geven aan de aankondiging die op 2 maart 2023 blijkens de aangifte was gedaan om de volgende dag geld en auto’s op te halen. De politie is naar aanleiding van de melding hiervan ter plaatse gegaan en heeft uiteindelijk die zes personen aangehouden.
Verdachte was ook aanwezig bij de tweede groep die op 3 maart 2023 door de politie werd aangehouden. Verdachte heeft voor zijn aanwezigheid op 3 maart 2023 geen verklaring gegeven. Aangezien de avond tevoren kennelijk werd afgesproken om weer naar het autobedrijf van [slachtoffer] te gaan, lijkt het erop dat verdachte ook wetenschap had van het feit dat er een nadere uitvoering zou worden gegeven aan hetgeen de dag ervoor volgens [slachtoffer] was aangekondigd, te weten het ophalen van geld en auto’s. Die wetenschap kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier echter in onvoldoende mate worden vastgesteld voor wat er op 2 maart 2023 heeft plaatsgevonden in het autobedrijf van [slachtoffer] . Op de camerabeelden die die dag in het autobedrijf zijn gemaakt, is niet te zien dat verdachte feitelijke handelingen heeft gepleegd of bewoordingen heeft gebezigd richting [slachtoffer] die te maken hebben met de bedreiging van [slachtoffer] en de poging om [slachtoffer] af te persen. Het vaststaande feit dat verdachte in of bij de kantine is geweest en op dat moment mogelijk zorgde voor een getalsmatige versterking is onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen, mede gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat man 4, zijnde verdachte, wel vriendelijk was. Dit geldt te meer omdat aangever dat zelf niet als zodanig in zijn aangiftes heeft benoemd en de getalsmatige aanwezigheid dan wel versterking ook niet in de tenlastelegging is opgenomen als een feitelijke handeling waardoor [slachtoffer] zich tot het afgeven van geld of auto’s gedwongen zou hebben gevoeld.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte niet als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door medeverdachten gepleegde strafbare handelingen. Daarvoor is de materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan de strafbare feiten niet van voldoende gewicht en is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten niet komen vast te staan.
Op grond van dit alles zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde, het medeplegen van een poging tot afpersing en van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde, het medeplegen van de bedreiging van [slachtoffer] .
Betreffende het onder 3 tenlastegelegde, het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat hij het terrein niet af kon, omdat de uitgang van het terrein was geblokkeerd door middel van voertuigen van verdachten, en ook dat hij in de kantine werd tegengehouden, maar dat zijn verklaringen op deze punten onvoldoende worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Weliswaar volgt uit de verklaring van [getuige 3] dat de uitgang van het terrein was geblokkeerd, maar van een daadwerkelijke blokkade is kennelijk geen sprake geweest, nu op enig moment een voertuig het terrein af is kunnen rijden. Daarnaast blijkt uit camerabeelden dat [slachtoffer] zich ook in aanwezigheid van verdachten kennelijk vrijelijk door het bedrijf heeft kunnen begeven. Gelet op het voorgaande is geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs en zal de rechtbank verdachte dan ook van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken.
Tot slot overweegt de rechtbank met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte uit het kantoor van [slachtoffer] een autosleutel heeft weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit moet worden gezien als een individuele actie van verdachte en dat de door de medeverdachte(n) geuite bedreigingen in een aangrenzende ruimte op ongeveer hetzelfde moment niet in relatie tot deze diefstal stonden. Voldoende bewijs voor een andersluidend oordeel ontbreekt. De rechtbank zal op grond daarvan het onder 4 tenlastegelegde als een enkelvoudige diefstal bewezen verklaren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
4
op 2 maart 2023 te [plaats] , een autosleutel, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht ook rekening te gehouden met de omstandigheid dat het met verdachte inmiddels weer goed gaat. De verdediging heeft verzocht om ingeval van een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten aan verdachte een taakstraf op te leggen of een deels voorwaardelijke straf, zodat hij de mogelijkheid heeft om zijn leven zoals hij dat nu heeft ingericht te continueren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is enkel gekomen tot een bewezenverklaring van de diefstal door verdachte van een autosleutel. Verdachte heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank misbruik gemaakt van een nare situatie waarin de eigenaar [slachtoffer] zich op dat moment bevond. De rechtbank is weliswaar van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een strafbare bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van die bedreigende situatie, maar om van die situatie misbruik te maken om er zelf alleen maar beter van te worden, is naar het oordeel van de rechtbank kwalijk. De rechtbank zal dit ook laten meewegen bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen staf.
De rechtbank zal betreffende de strafbepaling als uitgangspunt nemen de LOVS-richtlijnen. Daarnaast zal de rechtbank ook acht slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte die door de verdediging naar voren zijn gebracht. De rechtbank merkt daarbij op dat zij oog heeft voor het feit dat verdachte zijn leven weer enigszins op de rit heeft. Voorts houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte en op grond van dit alles komt zij tot het oordeel dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 primair en subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feit 4: Diefstal;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2024.