ECLI:NL:RBZWB:2024:3190

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-088520-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar veroordeling voor diefstal van autosleutel

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een slachtoffer op 2 maart 2023. De verdachte was één van de zes personen die naar het bedrijf van het slachtoffer gingen met de intentie om geld en auto’s af te persen. Door ingrijpen van de politie kon dit worden voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte niet zodanig was dat hij als medepleger kon worden aangemerkt, waardoor hij werd vrijgesproken van de tenlastegelegde afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte een autosleutel heeft weggenomen, wat resulteerde in een veroordeling voor diefstal. De verdachte had de gelegenheid benut om de autosleutel van het slachtoffer te stelen, terwijl hij zich in een situatie bevond waarin het slachtoffer werd bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger van de afpersing kon worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een actieve rol in de bedreiging of de poging tot afpersing. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten, maar legde hem een gevangenisstraf op die gelijk was aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van medeplegen, en de noodzaak om de rol van elke verdachte in de gepleegde feiten nauwkeurig te beoordelen. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen in de strafoplegging, maar concludeerde dat de diefstal van de autosleutel een strafbare handeling was die niet onbestraft kon blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-088520-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9 en 11 april 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek is op 16 mei 2024 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 maart 2023 met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen, dan wel [slachtoffer] heeft bedreigd en van zijn vrijheid beroofd.
Ook wordt hij ervan verdacht dat hij bij die gelegenheid samen met een ander en onder bedreiging met geweld een of meer autosleutels heeft weggenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Voor wat betreft het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van de poging tot afpersing van [slachtoffer] op 2 maart 2023 en het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de officier van justitie de aangiftes van [slachtoffer] als uitgangspunt genomen. In die aangiftes worden de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als zeer bedreigend aangeduid. Daarnaast is het feitencomplex met beeld en geluid deels vastgelegd en daaruit volgt volgens de officier van justitie bevestiging van hetgeen [slachtoffer] in zijn aangiftes heeft verklaard. Op die beelden zijn alle zes verdachten in verschillende samenstellingen in de kantine waar [slachtoffer] op dat moment werd gehouden. Daarnaast zijn er getuigenverklaringen die de kleur hebben van de aangifte en de officier van justitie wijst daarbij op de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2] . Dat er sprake zou zijn van een legitiem zakelijk geschil is volgens de officier van justitie allerminst aannemelijk geworden, gelet op de manier van aanrijden/het blokkeren van de in-uitgang, het schreeuwen en de gebruikte bewoordingen.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde medeplegen van poging tot afpersing door bedreiging met geweld en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld van een of meer autosleutels, heeft de officier van justitie aangevoerd dat op camerabeelden te zien is dat verdachte een autosleutel van het merk BMW heeft weggenomen en dat even daarvoor ook een medeverdachte een autosleutel heeft weggenomen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij daartoe niet het recht hadden. Op 3 maart 2023 werden die autosleutels bij de fouillering van verdachte en een medeverdachte ook aangetroffen. Hiermee staat de diefstal vast. De diefstallen werden gepleegd op het moment dat [slachtoffer] in de kantine werd (vast)gehouden en bedreigd. De dreiging met geweld is gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken. De officier van justitie is dan ook van mening dat het medeplegen van de diefstal met geweld van autosleutels wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] in zijn aangifte op relevante onderdelen alleen staat en steunbewijs ontbreekt. Er heeft wel een verhit gesprek plaatsgevonden, maar uit niets blijkt dat dat gesprek heeft plaatsgevonden met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen. Ook uit niets objectiefs blijkt van een daadwerkelijke bedreiging jegens [slachtoffer] . Daarbij komt dat verdachte zelf niet aan dat gesprek heeft deelgenomen. Ook heeft de verdediging gewezen op het gebrek aan bewijskracht dat uitgaat van de verklaring van de [getuige 1] en op het feit dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] elkaar niet ondersteunen. Met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving is uit de verklaring van [slachtoffer] niet gebleken dat hij daadwerkelijk van zijn vrijheid is beroofd. Niet is gebleken dat hij niet weg kon. Hij kon gewoon over zijn eigen terrein lopen terwijl geen van de verdachten hem dat heeft belet. Evenmin is de uitgang van het terrein geblokkeerd geweest. Er was namelijk simpelweg geen andere plek om de auto neer te zetten bij aankomst.
De sleutel van het merk BMW die bij verdachte bij zijn fouillering werd aangetroffen, betreft volgens de verdediging de sleutel die behoort bij een voertuig van de zus van verdachte. Uit onderzoek is in ieder geval niet gebleken dat het een sleutel was van een auto die op het terrein van [slachtoffer] stond. De verdediging stelt dat uit het dossier niet blijkt dat de autosleutel die verdachte uit het bakje heeft gepakt niet elders in het pand is achtergebleven. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte als heer en meester is gaan beschikken over de betreffende autosleutel van [slachtoffer] . Ook merkt de verdediging nog op dat eventueel tegen [slachtoffer] gebruikt geweld los staat van het wegnemen van de autosleutel.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte enig oogmerk had op de drie feiten en ook dat er geen bewijs is voor een bewuste en nauwe samenwerking, een bijdrage van voldoende gewicht en voor een, voor de totstandkoming van het strafbare feit, cruciale rol die verdachte zou hebben gespeeld. Volgens de verdediging blijkt uit niets van een actieve rol van verdachte, in de zin van een concrete bijdrage van verdachte in de voorbereiding, de feiten zelf of de afwikkeling ervan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van een poging tot afpersing van [slachtoffer] door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank neemt hiertoe de aangifte van [slachtoffer] tot uitgangspunt. Deze wordt op onderdelen ondersteund door onder meer de camerabeelden. Uit de beelden volgt dat alle zes de verdachten die dag op het bedrijventerrein, in het autobedrijf van [slachtoffer] en in of nabij de kantine zijn geweest. Daarnaast bevestigen de beelden dat [slachtoffer] tijdens dat bezoek direct in de kantine apart werd genomen, dat daar tegen hem werd geschreeuwd en dat er sprake was van een bedreigende sfeer. Er was gelet op de beelden en de gebruikte bewoordingen geen sprake van een normale zakelijke discussie, hetgeen ook volgt uit het feit dat medewerker [getuige 1] steeds ging kijken naar hetgeen zich in de kantine afspeelde.
De volgende dag is grotendeels dezelfde groep van zes personen teruggekeerd bij het autobedrijf van [slachtoffer] , kennelijk om nadere uitvoering te geven aan de aankondiging die op 2 maart 2023 blijkens de aangifte was gedaan om de volgende dag geld en auto’s op te halen. De politie is naar aanleiding van de melding hiervan ter plaatse gegaan en heeft uiteindelijk die zes personen aangehouden. Verdachte was aanwezig bij de tweede groep die op 3 maart 2023 door de politie werd aangehouden.
Verdachte heeft voor zijn aanwezigheid op 2 maart 2023 geen verklaring gegeven. Op de camerabeelden die die dag in het autobedrijf zijn gemaakt is niet te zien dat verdachte feitelijke handelingen heeft gepleegd of woorden heeft gebezigd richting [slachtoffer] die te maken hebben met de bedreiging van [slachtoffer] en de poging om [slachtoffer] af te persen. Wel heeft [slachtoffer] in zijn aangifte verklaard dat verdachte ook in de kantine aanwezig was en dat verdachte degene was die zou hebben geprobeerd om hem te slaan. [getuige 1] heeft dit bevestigd in de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd. De wijze waarop deze verklaring echter tot stand is gekomen, maakt dat de rechtbank deze niet bruikbaar acht voor het bewijs. De rechtbank doelt dan op de manier waarop de zoon van de getuige bijstand heeft verleend als tolk en door het verhoor van de getuige op een later tijdstip bij de rechter-commissaris waarbij het voor de verdediging niet mogelijk was om de getuige nader te bevragen. Dit betekent dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om deze gestelde feitelijke handeling, het proberen om [slachtoffer] te slaan, bewezen te achten. De enkele getalsmatige versterking door de continue aanwezigheid van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om verdachte daadwerkelijk een rol toe te kennen. Te meer omdat aangever dat zelf niet als zodanig in zijn aangiftes heeft benoemd en de getalsmatige aanwezigheid dan wel versterking ook niet in de tenlastelegging is opgenomen als een feitelijke handeling waardoor [slachtoffer] zich tot het afgeven van geld of auto’s gedwongen zou hebben gevoeld.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte niet als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door de medeverdachten gepleegde strafbare handelingen. Daarvoor is de materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan de strafbare feiten niet van voldoende gewicht en is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet komen vast te staan.
Op grond van dit alles zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, het medeplegen van een poging tot afpersing en van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, het medeplegen van de bedreiging van [slachtoffer] .
Betreffende het onder 2 tenlastegelegde, het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat hij het terrein niet af kon, omdat de uitgang van het terrein was geblokkeerd door middel van voertuigen van verdachten, en ook dat hij in de kantine werd tegengehouden, maar dat zijn verklaringen op deze punten onvoldoende worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Weliswaar volgt uit de verklaring van [getuige 2] dat de uitgang van het terrein was geblokkeerd, maar van een daadwerkelijke blokkade is kennelijk geen sprake geweest, nu op enig moment een voertuig het terrein af is kunnen rijden. Daarnaast blijkt uit camerabeelden dat [slachtoffer] zich ook in aanwezigheid van verdachten kennelijk vrijelijk door het bedrijf heeft kunnen begeven. Gelet op het voorgaande is geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs en zal de rechtbank verdachte dan ook van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken.
Tot slot overweegt de rechtbank nog met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde dat op camerabeelden te zien is dat verdachte uit het kantoor van [slachtoffer] een autosleutel heeft weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit moet worden gezien als een individuele actie van verdachte en dat de door medeverdachte(n) geuite bedreigingen in een aangrenzende ruimte op ongeveer hetzelfde moment niet in relatie tot deze diefstal stonden. Voldoende bewijs voor een andersluidend oordeel ontbreekt. De rechtbank zal op grond daarvan het onder 3 tenlastegelegde als een enkelvoudige diefstal bewezen verklaren.
De stelling van de verdediging dat de door verdachte meegenomen autosleutel van het merk BMW van de zus van verdachte zou zijn, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier. Anders dan bij monde van de raadsman ter zitting, is deze stelling niet eerder naar voren gebracht en verdachte heeft hier zelf nooit iets over verklaard. Op basis van het dossier en de bij het dossier gevoegde camerabeelden is vast komen te staan dat verdachte op 2 maart 2023 het kantoor van [slachtoffer] in loopt en een sleutel pakt die in een bak lag waarin een groot aantal (auto)sleutels lagen. Op de beelden is ook te zien dat verdachte één keer een knop op de autosleutel indrukt, de autosleutel in zijn zak steekt en vervolgens weg loopt. Bij de fouillering van verdachte bij zijn aanhouding op 3 maart 2023 werd de autosleutel van het merk BMW aangetroffen. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat verdachte als heer en meester over die autosleutel heeft beschikt en dat er dan ook sprake was van een voltooide diefstal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3
op 2 maart 2023 te [plaats] , een autosleutel, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot een op te leggen straf aangevoerd dat verdachte mantelzorger is voor zijn broer en de zorg heeft voor vijf kinderen. Bij een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten heeft de verdediging verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is enkel gekomen tot een bewezenverklaring van de diefstal door verdachte van een autosleutel. Verdachte heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbankmisbruik gemaakt van een nare situatie waarin de eigenaar [slachtoffer] zich op dat moment bevond. De rechtbank stelt dan wel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een strafbare bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van die bedreigende nare situatie, maar om van die situatie misbruik te maken om er zelf alleen maar beter van te worden, is naar het oordeel van de rechtbank kwalijk. De rechtbank zal dit ook laten meewegen bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen staf.
De rechtbank zal betreffende de strafbepaling als uitgangspunt nemen de LOVS-richtlijnen voor een diefstal. Daarnaast zal de rechtbank ook acht slaan op de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte en wordt rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Op grond van dit alles komt zij tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde hete volgende strafbare feit oplevert:

feit 3: Diefstal;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2024.