ECLI:NL:RBZWB:2024:3189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-114003-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving na onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 16 mei 2024 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, stond de verdachte terecht voor de tenlastelegging van afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak vond zijn oorsprong in een incident waarbij de verdachte samen met vijf anderen naar het bedrijf van het slachtoffer ging met de intentie om geld en auto’s af te persen. Door ingrijpen van de politie kon dit worden voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte niet zodanig was dat hij als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De officier van justitie had verzocht om vrijspraak voor de verdachte, en de rechtbank volgde dit verzoek. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen en de camerabeelden onvoldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing en de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de aanwezigheid van de verdachte niet voldoende was om hem verantwoordelijk te houden voor de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-114003-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9 en 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is op 16 mei 2024 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in januari 2023 met anderen [slachtoffer] (hierna telkens [slachtoffer] ) heeft gedwongen tot de afgifte van autovelgen en op 2 maart 2023 met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen, dan wel [slachtoffer] heeft bedreigd en van zijn vrijheid beroofd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van de afpersing van [slachtoffer] in de periode van 21 tot en met 26 januari 2023. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het steunbewijs voor die afpersing van autovelgen vooral rust op de verklaringen van de [getuige 1] , maar dat die verklaringen onvoldoende duidelijk, consequent en substantieel zijn om een bewezenverklaring te kunnen dragen.
Voor wat betreft het onder feit 2 primair tenlastegelegde medeplegen van de poging tot afpersing van [slachtoffer] op 2 maart 2023 en het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de officier van justitie de aangiftes van [slachtoffer] als uitgangspunt genomen. In die aangiftes worden de bedreigingen die zijn geuit en de afpersingshandelingen duidelijk beschreven alsmede de rol en bijdrage van onder meer verdachte. Daarnaast is het feitencomplex deels met beeld en geluid vastgelegd, hetgeen volgens de officier van justitie een bevestiging is van datgene wat [slachtoffer] in zijn aangiftes heeft verklaard. Zo is op die beelden onder meer te zien dat met de komst van verdachten in twee voertuigen de ingang van het bedrijventerrein wordt geblokkeerd en dat alle zes verdachten in verschillende samenstellingen in de kantine zijn waar [slachtoffer] op dat moment werd gehouden. Daarnaast zijn er getuigenverklaringen die de kleur hebben van de aangifte en de officier van justitie wijst daarbij op de verklaring van [getuige 2] en de verklaring van [getuige 3] waarin wordt gesproken over een dreigende situatie en het blokkeren van de uitgang. Dat er sprake zou zijn van een legitiem zakelijk geschil is volgens de officier van justitie allerminst aannemelijk geworden, gelet op de manier van aanrijden/het blokkeren van de in-uitgang, het schreeuwen en de gebruikte bewoordingen.
De officier van justitie acht het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde medeplegen van een poging tot afpersing door bedreiging met geweld en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte als vriendendienst in januari 2023 en ook op 2 maart 2023 is meegegaan met [medeverdachte] . De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1, het feit van januari 2023, gerequireerd tot vrijspraak. De verdediging is van mening dat dit geheel terecht is en heeft verzocht de officier van justitie daarin te volgen.
Voor wat betreft de feiten van 2 maart 2023 geldt volgens de verdediging dat ook een vrijspraak dient te volgen. Verdachte is daar enkel aanwezig geweest en meer heeft hij niet gedaan. De overige feitelijke handelingen die in de tenlastelegging staan, heeft verdachte niet verricht en zijn hem ook niet toe te schrijven. Volgens de verdediging blijkt een poging tot afpersing ook niet uit de camerabeelden. Mogelijk dat de intentie van anderen is geweest om verdachte aanwezig te laten zijn voor getalsmatige versterking, maar dit wist verdachte niet. Er is geen sprake van medeplegen. De verdediging is van mening dat ook de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat in de tenlastegelegde periode velgen bij [slachtoffer] zijn opgehaald en dat verdachte daar ook bij aanwezig is geweest. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij die velgen had gekocht van [slachtoffer] en dat hij daar ook een factuur van heeft. Dat [slachtoffer] die velgen onder bedreiging van geweld zou hebben meegegeven, blijkt alleen uit de aangifte van [slachtoffer] en een van de verklaringen van [getuige 1] . Met de officier van justitie is de rechtbank evenwel van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] onvoldoende duidelijk en niet consistent zijn om tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde te komen. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 1 vrijspreken.
De feiten 2 en 3
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van een poging tot afpersing van [slachtoffer] door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank neemt hiertoe de aangifte van [slachtoffer] tot uitgangspunt. Deze wordt op onderdelen ondersteund door onder meer de camerabeelden. Uit de beelden volgt dat alle zes de verdachten die dag op het bedrijventerrein, in het autobedrijf van [slachtoffer] en in of nabij de kantine zijn geweest. Daarnaast bevestigen de beelden dat [slachtoffer] tijdens dat bezoek direct in de kantine apart werd genomen, dat daar tegen hem werd geschreeuwd en dat er sprake was van een bedreigende sfeer. Er was gelet op de beelden en de gebruikte bewoordingen geen sprake van een normale zakelijke discussie, hetgeen ook volgt uit het feit dat medewerker [getuige 2] steeds ging kijken naar hetgeen zich in de kantine afspeelde.
De volgende dag is grotendeels dezelfde groep van zes personen teruggekeerd bij het autobedrijf van [slachtoffer] , kennelijk om nadere uitvoering te geven aan de aankondiging die op 2 maart 2023 blijkens de aangifte was gedaan om de volgende dag geld en auto’s op te halen. De politie is naar aanleiding van de melding hiervan ter plaatse gegaan en heeft uiteindelijk die zes personen aangehouden. Verdachte was aanwezig bij de tweede groep die op 3 maart 2023 door de politie werd aangehouden.
Verdachte heeft over zijn aanwezigheid op 2 en 3 maart 2023 verklaard dat hij telkens met [medeverdachte] was meegegaan als vriendendienst. Op 2 maart 2023 is hij meegegaan naar [slachtoffer] om een auto op te halen. In de kantine is er volgens verdachte niets aan de hand geweest. Aangever [slachtoffer] heeft niets over de betrokkenheid dan wel rol van verdachte verklaard. Op de camerabeelden is enkel te zien dat verdachte met [slachtoffer] en [medeverdachte] is meegelopen richting de kantine en niet is te zien dan wel te horen dat verdachte iets richting aangever zou hebben gedaan. Aan verdachte kunnen dan ook geen geweldshandelingen of bewoordingen worden toegeschreven die te maken hebben met of hebben bijgedragen aan de bedreiging van [slachtoffer] en de poging om [slachtoffer] af te persen. De enkele getalsmatige versterking door de continue aanwezigheid van verdachte is, mede in dat licht bezien, onvoldoende om verdachte daadwerkelijk een rol toe te kennen. Te meer omdat aangever dat zelf niet als zodanig in zijn aangiftes heeft benoemd en de getalsmatige aanwezigheid dan wel versterking ook niet in de tenlastelegging is opgenomen als een feitelijke handeling waardoor [slachtoffer] zich tot het afgeven van geld of auto’s gedwongen zou hebben gevoeld.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte niet als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door medeverdachten gepleegde strafbare handelingen. Daarvoor is de materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan de strafbare feiten niet van voldoende gewicht en is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet komen vast te staan.
Op grond van dit alles zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde, het medeplegen van een poging tot afpersing en van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde, het medeplegen van de bedreiging van [slachtoffer] .
Betreffende het onder 3 tenlastegelegde, het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat hij het terrein niet af kon, omdat de uitgang van het terrein was geblokkeerd door middel van voertuigen van verdachten, en ook dat hij in de kantine werd tegengehouden, maar dat zijn verklaringen op deze punten onvoldoende worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Weliswaar volgt uit de verklaring van [getuige 3] dat de uitgang van het terrein was geblokkeerd, maar van een daadwerkelijke blokkade is kennelijk geen sprake geweest, nu op enig moment een voertuig het terrein af is kunnen rijden. Daarnaast blijkt uit camerabeelden dat [slachtoffer] zich ook in aanwezigheid van verdachten kennelijk vrijelijk door het bedrijf heeft kunnen begeven. Gelet op het voorgaande is geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs en zal de rechtbank verdachte dan ook van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 primair en subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2024.