Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 2 maart 2023 samen met anderen het slachtoffer probeerde af te persen, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was één van de zes personen die naar het bedrijf van het slachtoffer gingen met de intentie om geld en auto’s af te persen. Door ingrijpen van de politie kon dit worden voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte niet zodanig was dat hij als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, waaronder afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Tijdens de zitting op 9 april 2024 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de aangiftes van het slachtoffer, ondersteund door camerabeelden, voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte. De verdediging daarentegen betwistte de bewijsvoering en stelde dat de verdachte geen bijdrage had geleverd aan de strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als medepleger aan te merken. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict niet voldoende was om hem verantwoordelijk te houden voor de gepleegde strafbare feiten.
Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat de materiële en intellectuele bijdrage aan de strafbare feiten niet van voldoende gewicht was. De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, wat essentieel is voor de kwalificatie van medeplegen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.