ECLI:NL:RBZWB:2024:3182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-088568-23 en 02-107533-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en drugshandel met vuurwapens en een drugslaboratorium

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een poging tot afpersing en drugshandel. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het samen met anderen afpersen van een slachtoffer op 2 maart 2023, waarbij hij en zijn medeverdachten het slachtoffer bedreigden en hem dwongen om geld en auto’s af te geven. De rechtbank oordeelde dat de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden die de bedreigende situatie bevestigden. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging van wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het handelen in vuurwapens en het hebben van een drugslaboratorium. Bij de aanhouding van de verdachte op 3 maart 2023 werd een jammer aangetroffen in zijn auto, die het portofoonverkeer van de politie verstoorde. De rechtbank oordeelde dat dit feit ook wettig en overtuigend bewezen was. In een ander onderzoek, Kobalt, werd op 24 april 2023 een drugslaboratorium aangetroffen op het terrein waar de verdachte verbleef. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de activiteiten in het drugslaboratorium en dat hij daar beschikkingsmacht over had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met zijn medische situatie en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

De rechtbank legde ook een verbeurdverklaring op van een in beslag genomen geldbedrag van € 16.380,=, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel werd beschouwd. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, ondanks de verzoeken van de verdediging om dit niet te doen, gezien de medische situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-088568-23 en 02-107533-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9 en 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is op 16 mei 2024 gesloten.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte onder parketnummer 02-088544-23 op 2 maart 2023 samen met anderen [slachtoffer] heeft geprobeerd af te persen, dan wel bedreigd en van zijn vrijheid beroofd. Voorts wordt verdachte ervan verdacht in zijn auto een zogenaamde “jammer” te hebben aangesloten en dat hij heeft gehandeld in vuurwapens.
Onder parketnummer 02-107533-23 komt de verdenking er, kort gezegd, op neer dat verdachte met anderen in [plaats 2] een drugslaboratorium in werking heeft gehad, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest, en dat hij met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot dat drugslaboratorium

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02-088568-23
(onderzoek Stormvogel)
Voor wat betreft het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van de poging tot afpersing van [slachtoffer] op 2 maart 2023 en het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de officier van justitie de aangiftes van [slachtoffer] als uitgangspunt genomen. In die aangiftes worden de bedreigingen die zijn geuit en de afpersingshandelingen duidelijk omschreven, alsmede de rol en bijdrage van onder meer verdachte. Daarnaast is het feitencomplex deels met beeld en geluid vastgelegd, hetgeen volgens de officier van justitie een bevestiging is van datgene wat [slachtoffer] in zijn aangiftes heeft verklaard. Zo is op die beelden onder meer te zien dat met de komst van verdachten in twee voertuigen de ingang van het bedrijventerrein wordt geblokkeerd en dat alle zes verdachten in verschillende samenstellingen in de kantine zijn waar [slachtoffer] op dat moment werd gehouden. Daarnaast zijn er getuigenverklaringen die de kleur hebben van de aangifte en de officier van justitie wijst daarbij op de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2] waarin wordt gesproken over een dreigende situatie en het blokkeren van de uitgang. Dat er sprake zou zijn van een legitiem zakelijk geschil is volgens de officier van justitie allerminst aannemelijk geworden, gelet op de manier van aanrijden/het blokkeren van de in-uitgang, het schreeuwen en de gebruikte bewoordingen.
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde medeplegen van een poging tot afpersing door dreiging met geweld en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ook het onder 3 tenlastegelegde, het gebruik van een jammer, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Deze jammer werd aangesloten en werkend in de kofferbak van de auto van verdachte aangetroffen en verstoorde het portofoonverkeer voor de politie in de nabijheid van de auto.
Het onder 4 tenlastegelegde, de handel in- en het bezit van vuurwapens
(onderzoek Ooievaar),dient volgens de officier van justitie eveneens bewezen te worden verklaard, in die zin dat het gaat om twee wapens. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte geïdentificeerd is als de gebruiker van het Exclu-account [accountnummer 1] en dat uit ontsleutelde berichten van dit account is gebleken dat verdachte op zowel 2 als 3 december 2022 een HS heeft geleverd. HS is een wapenfabrikant en uit de gebruikte terminologie, zoals ‘uitboren’ en ‘trekkende velden in de loop’, blijkt evident dat het om vuurwapens gaat. Omdat er ook gesproken wordt over ‘geld terug’ omdat er uitgeboord zou zijn, is de officier van justitie van mening dat er ook geleverd en betaald is.
Parketnummer 02-107533-23
(onderzoek Kobalt)
De officier van justitie is van mening dat vast is komen te staan dat in de tent die stond op het terrein waar verdachte verbleef, een cocaïnewasserij is aangetroffen en dat daar ook daadwerkelijk cocaïne is verwerkt. Omdat er op het terrein nog vele goederen en chemicaliën werden aangetroffen die erop duiden dat nogmaals cocaïne zou worden bereid dan wel be- of verwerkt, is de officier van justitie van mening dat ook de onder 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het door verdachte geschetste scenario dat het allemaal door iemand anders zou zijn gedaan, is volgens de officier van justitie onaannemelijk omdat alles in het zicht op het terrein plaatsvond en verdachte enkel met een niet verifieerbaar verhaal komt. Het uitgangspunt dat men verantwoordelijk is voor datgene wat er in/bij de eigen woning/verblijfplaats gebeurt, geldt ook in dit geval onverkort. Verdachte kan daarom als pleger van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten verantwoordelijk worden gehouden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten op beide dagvaardingen en op grond daarvan is verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging de volgende verweren gevoerd.
Parketnummer 02-088568-23
(onderzoek Stormvogel)
De verdediging betwist de verklaringen van [slachtoffer] en daarmee ook de betrouwbaarheid ervan. Als voorbeeld heeft de verdediging gewezen op de verklaring van [slachtoffer] over het feit in januari 2023. Hierbij zou een medewerker van [slachtoffer] , genaamd [getuige 3] volgens [slachtoffer] zijn bedreigd met een vuurwapen. [getuige 3] heeft echter verklaard dat hij niet werd bedreigd en dat hij ook geen wapen heeft gezien.
[slachtoffer] heeft ook verklaard over de aanwezigheid van een oudere man, die hij wel eens eerder had gezien. Hij doelde daarbij op verdachte, terwijl verdachte en [slachtoffer] elkaar al jaren kennen. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat zijn relatie met [medeverdachte] een puur zakelijk relatie was terwijl dat in feite heel anders was.
Volgens de verdediging is daarentegen het juist verdachte die openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft een ander perspectief geboden, wat, zo is achteraf gebleken, bij het dossier en de objectieve bevindingen past. Verdachte heeft volgens de verdediging alleen geprobeerd om de gemoederen te sussen en de zaak tot bedaren te brengen op 2 maart 2023.
De verdediging heeft aangevoerd dat steun voor de aangifte van [slachtoffer] ontbreekt. Zo verstaat [getuige 1] de Nederlandse taal slecht en weet daarom niet goed waarover er werd gesproken. Over een poging tot afpersing verklaart hij niet. Ook [getuige 2] heeft volgens de verdediging enkel stemverheffingen gehoord, maar heeft niet kunnen horen wat er precies werd gezegd. Beide getuigen kunnen daarom alleen verklaren over het tumult dat ze hebben waargenomen, maar tumult is volgens de verdediging nog geen afpersing.
Ook is de verdediging van mening dat er geen sprake is van medeplegen. De verdediging komt tot deze conclusie omdat er geen sprake was van enige samenwerking. Verdachte kwam enkel een motorfiets ophalen, hij kwam later in het bedrijf en liep wat rond. Ook blijkt niet van een (gezamenlijk) motief.
Met betrekking tot feit 2, het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, heeft de verdediging aangevoerd dat de feitelijke handelingen niet gekwalificeerd kunnen worden als het medeplegen van vrijheidsbeneming. De verdediging wijst er nogmaals op dat verdachte later arriveerde bij het autobedrijf van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] op dat moment al naar de kantine was gegaan. Er had op dat moment ook al een verhit gesprek tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] plaatsgevonden. Ook van het medeplegen van dit feit is geen sprake. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] op meerdere momenten alleen was. Op die momenten had hij weg kunnen rennen of de politie kunnen bellen. Ook heeft [slachtoffer] gezegd “jonge, ik ben niet onder de indruk van jullie”, wat een contra-indicatie is voor de verweten vrijheidsberoving. [slachtoffer] was vrij om te bewegen en ook [getuige 1] en [getuige 2] hebben niet verklaard over enige inperking van vrijheid. De verdediging is dan ook van mening dat er geen sprake is geweest van een vrijheidsberoving en verzoekt verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrij te spreken.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde is door de verdediging aangevoerd dat het bereik van de door verdachte gebruikte jammer zeer beperkt was en dat er daarom geen sprake was van een gemeen gevaar voor goederen of verlening van diensten. Ook voor dit feit verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken.
Voor het onder 4 tenlastegelegde feit (onderzoek Ooievaar) heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier, buiten de Exclu-berichten geen ander bewijs bevat. De verdediging verzoekt om kritisch naar het dossier te kijken en stelt dat dit dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het tenlastegelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij meende dat hij een “normale” telefoon had gekregen en had gebruikt en dat de gesprekken over motorblokken gingen en het uitboren van cilinders.
Indien de rechtbank niet tot een vrijspraak zou komen, heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan, namelijk het horen van de tegencontacten van het account dat verdachte wordt toegeschreven, te weten de gebruikers van de Exclu-accounts [accountnummer 2] , [accountnummer 3] , [accountnummer 4] en [accountnummer 5] .
Parketnummer 02-107533-23 (onderzoek Kobalt)
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. In dat verband wordt op het volgende gewezen. [verbalisant 1] was bezig met opsporing naar aanleiding van een anonieme melding, in het kader waarvan hij contact heeft opgenomen met natuurinspecteurs. [verbalisant 1] heeft aangegeven gebruik te willen maken van het aanbod van een van de natuurinspecteurs om een controle vlucht te maken met een drone, maar feitelijk is het zo dat de verbalisant opdracht heeft gegeven tot het verrichten van het onderzoek met de drone. Dat onderzoek maakt volgens de verdediging meer dan een beperkte inbreuk op de privacy ingevolge artikel 8 EVRM, temeer nu er ook beelden zijn opgenomen. Deze gang van zaken heeft alle schijn van détournement de pouvoir. Daarnaast biedt artikel 10.2 Wet Milieubeheer geen zelfstandige bevoegdheid voor het verrichten van (opsporings)handelingen en in artikel 17 van de Wet Economische Delicten is geen bevoegdheid opgenomen tot het maken van heimelijke opnames rondom een woning. Omdat er een meer dan beperkte inbreuk is op de privacy biedt artikel 3 Politiewet geen grondslag en ook het Wetboek van Strafvordering kan geen grondslag bieden omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond op basis van de anonieme melding.
Dit maakt dat er sprake is geweest van een vormverzuim en hiermee is inbreuk gemaakt op het recht op privéleven ex artikel 8 EVRM. De verdediging is van mening dat niet kan worden volstaan met een constatering en heeft daarom verzocht om over te gaan tot strafvermindering om het door het vormverzuim veroorzaakte nadeel te compenseren.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat een ander de tent heeft geplaatst. Verdachte is enkel in de tent geweest op het moment dat er nog niets in de tent stond en dat er daarom bij verdachte geen sprake is geweest van wetenschap. Voorts werden de meeste goederen aangetroffen in de tent die hermetisch was afgesloten en waardoor verdachte niet in die tent kon. Tussen de woning en de tent stonden geen goederen waarvan gesteld kan worden dat verdachte had moeten weten dat er sprake was van een cocaïnewasserij. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is voor enige wetenschap bij verdachte van cocaïne, het drugslab of de daarbij betrokken goederen. Vrijspraak dient te volgen. Ook voor het medeplegen bevat het dossier volgens de verdediging onvoldoende bewijs. Enige feitelijke betrokkenheid van verdachte valt niet vast te stellen.
Tot slot is de verdediging van mening dat verdachte ook van de onder 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen moet worden vrijgesproken omdat ook ten aanzien van dit feit geldt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor enige wetenschap bij verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-088568-23
Feiten 1, 2 en 3 (onderzoek Stormvogel)
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van een poging tot afpersing van [slachtoffer] door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank neemt hiertoe de aangifte van [slachtoffer] tot uitgangspunt. Deze wordt op onderdelen ondersteund door onder meer de camerabeelden. Uit de beelden volgt dat alle zes de verdachten die dag op het bedrijventerrein, in het autobedrijf van [slachtoffer] en in of nabij de kantine zijn geweest. Daarnaast bevestigen de beelden dat [slachtoffer] tijdens dat bezoek direct in de kantine apart werd genomen door onder meer [medeverdachte] , dat daar tegen hem werd geschreeuwd en dat er sprake was van een bedreigende sfeer. Er was gelet op de beelden en de gebruikte bewoordingen geen sprake van een normale zakelijke discussie, zoals onder meer door [medeverdachte] werd aangegeven. Dit volgt ook uit het feit dat medewerker [getuige 1] steeds ging kijken naar wat zich in de kantine afspeelde.
De volgende dag is grotendeels dezelfde groep van zes personen teruggekeerd bij het autobedrijf van [slachtoffer] , kennelijk om nadere uitvoering te geven aan de aankondiging die op 2 maart 2023 blijkens de aangifte was gedaan, namelijk om de volgende dag geld en auto’s op te halen. De politie is naar aanleiding van de melding hiervan ter plaatse gegaan en heeft uiteindelijk die zes personen aangehouden. Verdachte was ook aanwezig bij de tweede groep die op 3 maart 2023 door de politie werd aangehouden.
Verdachte heeft verklaard dat van tevoren was afgesproken dat de groep van zes personen naar het autobedrijf van [slachtoffer] zou gaan. De aanwezigheid van verdachte op 2 maart 2023 was daarmee geen toeval. Over wat verdachte daar en op dat moment kwam doen, heeft hij echter wisselend verklaard. Hij zou eerst een motor ophalen van een vriend, later geeft hij aan dat hij interesse had in een Jeep voor zijn moeder en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij voor beide zaken naar het autobedrijf was gegaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat vlak nadat [medeverdachte] [slachtoffer] had meegenomen de kantine in, verdachte daar ook kwam. Hij was vervolgens duidelijk betrokken bij het conflict en heeft daaraan een actieve bijdrage geleverd. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat het [medeverdachte] en verdachte waren die het meest dreigend waren. Verdachte heeft bevestigd dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij met het sjaaltje dat [slachtoffer] om had “leuke dingen kon doen” en “dat hij hem in de ogen wilde kijken” en daarbij de bril van het hoofd van [slachtoffer] pakte. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit niet dreigend was bedoeld. Over hoe het dan wel was bedoeld heeft hij verschillende verklaringen afgelegd: het was om de boel te sussen en een grapje, het was om [slachtoffer] te beschermen, om hem te helpen, om hem te waarschuwen. Hij heeft de bril van het hoofd van [slachtoffer] gepakt omdat verdachte graag iemand in de ogen kijkt, om vertrouwen te winnen. De rechtbank volgt deze uitleg niet nu het dossier hiervoor geen steun biedt. Daarnaast acht de rechtbank de alternatieve uitleg van verdachte niet geloofwaardig nu hij niet alleen op dit punt, maar ook op andere punten, zoals over de reden van zijn aanwezigheid op 2 en 3 maart wisselend heeft verklaard, terwijl ook die scenario’s niet worden ondersteund door stukken in het dossier.
Derhalve houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte en [medeverdachte] op 2 maart 2023 naar het autobedrijf van [slachtoffer] zijn gegaan met de intentie om [slachtoffer] geld en auto’s afhandig te maken. De andere verdachten dienden als getalsmatige versterking om hun optreden kracht bij te zetten. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden in de aanloop naar het incident, tijdens het feit en nadien door de dag erna opnieuw af te spreken bij het autobedrijf van [slachtoffer] . Enkel door het ingrijpen door de politie op 3 maart 2023 kon worden voorkomen dat die afpersing werd voltooid. De bijdrage van verdachte was van voldoende gewicht en betekenis, zodat de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen acht.
Betreffende het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat hij het terrein niet af kon, omdat de uitgang van het terrein was geblokkeerd door middel van voertuigen van verdachten, en ook dat hij in de kantine werd tegengehouden, maar dat zijn verklaringen op deze punten onvoldoende worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Weliswaar volgt uit de verklaring van [getuige 2] dat de uitgang van het terrein was geblokkeerd, maar van een daadwerkelijke blokkade is kennelijk geen sprake geweest, nu op enig moment een voertuig het terrein af is kunnen rijden. Daarnaast blijkt uit camerabeelden dat [slachtoffer] zich ook in aanwezigheid van verdachten kennelijk vrijelijk door het bedrijf heeft kunnen begeven. Gelet op het voorgaande is geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs en zal de rechtbank verdachte dan ook van het onder 2 tenlastegelegde vrijspreken.
Op het moment dat verdachte op 3 maart 2023 werd aangehouden, was in de kofferbak van zijn Jeep Cherokee een zogenaamde “jammer” aangesloten en in werking. Uit technisch onderzoek van die jammer is gebleken dat dit apparaat bestemd was om doelgericht frequenties die door andere toepassingen worden gebruikt, te verstoren. De verdediging heeft gesteld dat het bereik van de door verdachte gebruikte jammer zeer beperkt was en dat er daarom geen sprake was van een gemeen gevaar voor goederen of verlening van diensten.
Door verbalisanten is vastgesteld dat het portofoonverkeer van de politie werd verstoord op het moment dat de jammer in werking was. Zodra de jammer werd uitgeschakeld, was er geen sprake meer van verstoring van het portofoonverkeer. Reeds daarmee is gegeven dat er gemeen gevaar ontstaat voor verlening van diensten. De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 (onderzoek Ooievaar)
De rechtbank stelt, met de verdediging en de officier van justitie, vast dat het dossier in het onderzoek Ooievaar enkel ontsleutelde berichten van communicatiedienst Exclu bevat. Dit betekent dat kritisch naar deze berichten moet worden gekeken en behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking daarvan. Ondanks deze benaderingswijze is de rechtbank van oordeel dat in de gesprekken wordt gesproken over handel in wapens. Zij overweegt daartoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte is geïdentificeerd als de gebruiker van het Exclu-ID [accountnummer 1] . Vaststaat dat door ID [accountnummer 1] , en dus verdachte, chatgesprekken werden gevoerd met diverse andere Exclu ID-gebruikers, waaronder ID [accountnummer 3] op 2 en 3 december 2022. In die chatgesprekken wordt gezegd dat er op 2 december 2022 één HS wordt afgegeven en op 3 december 2022 dat hij er nog 3 heeft en dat er nog één wordt afgeleverd. Vervolgens wordt op 3 december 2022 gezegd dat ze uitgeboord zijn, dat ze geld terug willen en wordt er gesproken over het gezien hebben van trekkende velden in de loop. De rechtbank is van oordeel dat met name gelet op deze bewoordingen en het feit dat HS een wapenfabrikant is deze chatgesprekken voldoende concreet en specifiek zijn om vast te stellen dat het hier gaat om het daadwerkelijk leveren van twee wapens van het merk HS. De lezing die verdachte heeft gegeven aan de inhoud van deze chatgesprekken, namelijk dat het zou gaan om motoren en het uitboren van cilinders, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. In de chatgesprekken wordt immers gesproken over trekkende velden in een “loop” en worden de woorden “motoren” of “cilinders” in het geheel niet gebruikt. Verdachte heeft bij zijn lezing ook geen enkele duiding gegeven om wat voor motoren het zou zijn gegaan of aan wie die motoren zouden zijn geleverd. Het enige wat verdachte doet is een mogelijke invulling geven aan de betreffende chatgesprekken, zonder daarbij verder concreet te zijn of in te gaan op details ter onderbouwing van zijn lezing.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 en 3 december 2022 in ieder geval wapens van het merk HS voorhanden heeft gehad en in ieder geval twee wapens heeft overgedragen.
De overige chatgesprekken die zijn gevoerd en die betrekking hebben op de verkoop van een .380, twee kleintjes en pinda’s leveren naar het oordeel van de rechtbank wel sterke aanwijzingen op dat het ook hier gaat om handel in wapens en/of munitie, maar het wettig bewijs om daadwerkelijk te komen tot een bewezenverklaring daarvoor is onvoldoende. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van het onder 4 tenlastegelegde vrijspreken.
Voorwaardelijke verzoeken
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben en overdragen van twee vuurwapens van het merk HS. De bewijsmiddelen voor die bewezenverklaring betreffen enkel de chatgesprekken die verdachte met Exclu-ID [accountnummer 1] heeft gevoerd met de gebruiker van het Exclu [accountnummer 3] . De rechtbank zal het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om die reden beperken tot het horen van de gebruiker van het Exclu [accountnummer 3] .
Gelet op het noodzaakcriterium dat hier geldt, dient duidelijk te worden onderbouwd waarom het horen van deze getuigen relevant is, in het licht bezien van de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv. Dit is door de verdediging nagelaten, reden waarom het verzoek wordt afgewezen. Ook overigens ziet de rechtbank geen noodzaak om deze getuige te horen nu zij het horen van deze getuige niet noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging dan ook af.
Parketnummer 02-107533-23
Feiten 1 primair en 2 (onderzoek Kobalt)
De aanvang van het onderzoek Kobalt
De rechtbank stelt vast dat er op 17 april 2023 een MMA-melding is gedaan over een mogelijk drugslaboratorium. Het betreft de eerste woning aan de [straat] te [plaats 2] . Nabij de woning hing een scherpe chemische geur. Nader onderzoek wees uit dat het om het [adres 1] [adres 2] [plaats 2] ging en dat daar verdachte verbleef. Ambtshalve was de verbalisant bekend dat verdachte antecedenten op het gebied van de Opiumwet had. [verbalisant 1] heeft die informatie gedeeld met de natuurinspecteurs [verbalisant 2] en [verbalisant 3] omdat zij zich bezighouden met synthetisch drugsafval. [verbalisant 2] heeft naar aanleiding hiervan aangegeven een controlevlucht te kunnen maken over het gebied, waarvan [verbalisant 1] gebruik heeft gemaakt. De beelden die zijn gemaakt heeft [verbalisant 2] direct na de vlucht gedeeld. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de drone is ingezet door een groene BOA, dat er weliswaar overleg is geweest, maar dat geen opdracht is gegeven door [verbalisant 1] tot het maken van beelden middels een drone. Het betreft een zelfstandige bevoegdheid van een natuurinspecteur om controle met een drone in te zetten met als doel het controleren op en het bestrijden van het dumpen van drugsafval. De resultaten van dit onderzoek hebben de natuurinspecteurs vervolgens op basis van artikel 15 van de Wet politiegegevens gedeeld met [verbalisant 1] . Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet is gebleken van gebreken die kleven aan de aanvang van het onderzoek Kobalt en dat er aldus evenmin sprake was van détournement de pouvoir. De rechtbank verwerpt het verweer.
De inhoud van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 24 april 2023 werd op het perceel aan [adres 1] [adres 2] te [plaats 2] een tent aangetroffen met daarin een drugslaboratorium voor het be- en verwerken van cocaïne. Naast die in de tent stond op dat moment een ton waar rook vanaf kwam en werden ook lege jerrycans en verpakkingsmateriaal aangetroffen. Ook werden in het schuurtje tussen een woning en de tent op twee houten tafels goederen aangetroffen die door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) werden herkend als goederen die worden gebruikt voor het be- en verwerken van cocaïne. In de garage werd voorts onder doeken en zeilen een groot aantal jerrycans met chemicaliën aangetroffen en goederen die kunnen worden gebruikt voor de secundaire extractie van cocaïne uit dragermateriaal en voor het be- en verwerken van cocaïne. Door de LFO werd op grond van al deze bevindingen geconcludeerd dat op het perceel [adres 1] te [plaats 2] goederen en chemicaliën aanwezig waren, die voornamelijk te relateren zijn aan de grootschalige be- en verwerking van cocaïne en dat er sprake was van grootschalige productie.
Op het moment dat dit onderzoek plaatsvond stond verdachte in een van de woningen op het perceel [adres 1] , alwaar hij feitelijk ook verbleef.
Aan de orde is de vraag of verdachte wetenschap had van het drugslaboratorium op dit terrein en of hij daar ook beschikkingsmacht over had.
Zoals hiervoor weergegeven, bevond het drugslaboratorium zich in een tent op het terrein waar verdachte verbleef. De tent betrof een ruimte die praktisch gezien niet met sloten of iets dergelijks af te sluiten is en daarom ook gemakkelijk toegankelijk was. Door [verbalisant 1] kon de tent namelijk worden geopend door het terugslaan van de deurflappen. Voorts is het naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat een drugslaboratorium de nodige stankoverlast/chemische lucht met zich meebrengt, zeker als er niet meer dan een tentdoek is om die stank/lucht tegen te houden. De politie die ter plaatse kwam heeft ook daadwerkelijk de geur van aceton geroken. Daarnaast moet verdachte gezien hebben dat er allerlei goederen en chemicaliën verspreid op zijn terrein lagen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij er snel achter was gekomen om wat voor spullen het ging die op zijn terrein stonden en dat dat niet klopte. De rechtbank is op grond van die verklaring, de aangetroffen goederen ter plaatse en het gegeven dat deze op verschillende plaatsen op het terrein lagen, van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van wat er in de tent op zijn terrein gebeurde.
Omdat het, zoals reeds is overwogen, in dit geval om een tent ging die niet slotvast kon worden afgesloten, kon verdachte zich ook de toegang verschaffen tot die tent en had verdachte ook beschikkingsmacht over het drugslaboratorium. Te meer daar ook de andere ruimten met drugsgerelateerde goederen en chemicaliën vrij toegankelijk waren voor hem en goederen gewoon in het zicht lagen. Zo stonden er onder meer naast de tent metalen vaten, waarvan er één op het moment van betreden van het terrein in gebruik was voor het verbranden van afval. Dit, terwijl verdachte op 24 april 2023 op het terrein in de buurt van de tent met daarin het drugslaboratorium aanwezig was en op dat moment was hij kennelijk ook in de buurt van de tent werkzaamheden aan het verrichten. Naast de tent stond immers een ton waar rook uit kwam en waarin op dat moment afval werd verbrand. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij wel eens huisvuil opstookt.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van een drugslaboratorium en dat hij enkel zijn terrein ter beschikking heeft gesteld aan een zekere [naam] om daar een tent weg te zetten om spullen in op te slaan. Van die [naam] weet verdachte nauwelijks iets. Geen woon- of verblijfplaats en hij heeft ook geen telefoonnummer. Vrijwel het enige wat hij van [naam] weet is dat diezelfde [naam] hem zeven jaar eerder heeft bedonderd door gestolen auto’s bij verdachte op het terrein te zetten, met als gevolg dat verdachte voor die gestolen auto’s werd aangehouden. Onlangs zou hij die [naam] weer in Den-Haag of Scheveningen zijn tegengekomen en [naam] zou verdachte toen hebben gevraagd of hij een tent bij hem neer mocht zetten waarvoor verdachte € 7.500,-- kreeg. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit € 2.500,-- was. Hoe dan ook, verdachte zou daarmee hebben ingestemd, ondanks de eerdere slechte ervaring die hij met [naam] heeft gehad. Deze door verdachte gegeven verklaring schuift de rechtbank als volstrekt onaannemelijk terzijde.
Omdat verdachte wetenschap heeft gehad van het drugslaboratorium en daarover ook beschikkingsmacht heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier volgt niet expliciet dat verdachte daadwerkelijk zelf cocaïne heeft be- of verwerkt. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat de werkzaamheden in een drugslaboratorium als de onderhavige, door meerdere personen worden uitgevoerd en dat er ook deelnemers aan dit proces zijn die een meer ondersteunende rol hebben. In dit geval gaat het om een drugslaboratorium gericht op grootschalige productie. Gezien de wijze van aantreffen van het wasserij, de aanwezigheid van veel drugsgerelateerde goederen en het feit dat alles op het terrein van verdachte aanwezig was, in samenhang bezien met het gegeven dat verdachte daar ook zelf aanwezig was en de stroom heeft aangelegd in de tent, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, samen met anderen, een actieve rol heeft gehad bij dit drugslaboratorium. Daarmee kan wettig en overtuigend worden bewezen dat hij samen met anderen cocaïne heeft verwerkt dan wel bewerkt.
Het drugslaboratorium zoals dat op 24 april 2023 werd aangetroffen, was op dat moment niet in werking. Uit het onderzoek door de LFO is naar het oordeel van de rechtbank wel vast komen te staan dat de op die dag aangetroffen hoeveelheden goederen, chemicaliën en afvalstoffen alsmede gezien de capaciteit van de aanwezige productieapparatuur, bij uitstek bestemd waren om op grote schaal cocaïne te be- en verwerken en dat er nog grote hoeveelheden chemicaliën en goederen aanwezig waren om door te gaan met of nogmaals cocaïne te be- of verwerken. De rechtbank is, mede gelet op de eerdere overwegingen over het medeplegen, dan ook van oordeel dat ook het onder 2 tenlastegelegde, het medeplegen van voorbereidingshandelingen, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Onder parketnummer 02-088568-23
1. primair:
op 2 maart 2023 te [plaats 1] , gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en auto's, die aan [slachtoffer] toebehoorden
- naar het bedrijf van die [slachtoffer] is gegaan en
- die [slachtoffer] heeft bevolen naar de kantine te gaan en
- die [slachtoffer] in de kantine heeft bevolen op een stoel te gaan zitten en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd :"Luister vriend, wij hebben jou beschermd. Er staan hier buiten kampers die geld op jouw hoofd hebben gezet. Jij gaat gewoon betalen of auto's geven en anders gaan die kampers jou meenemen" en "We hebben gezorgd dat die kampers weggingen, morgen om 12:00 uur komen wij terug en dan zorg jij dat er auto's of geld zijn" en "Ik ga je kapot maken" en "Als je naar buiten gaat dan moet je eens kijken wat er gebeurt" en "Luister, je mag nu naar je kinderen, maar dat is de laatste keer dat jij je kinderen gaat zien" en "Wat heb je een mooi sjaaltje, daar kan ik leuke dingen mee doen"
en "Je gaat in de kofferbak" en
- de bril van die [slachtoffer] heeft afgepakt en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd om hem recht in de ogen aan te kijken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 3 maart 2023 te [plaats 1] , opzettelijk een stoornis in de gang en in de werking van een geautomatiseerd werk, het portofoonverkeer van de politie, heeft veroorzaakt, door een "jammer" aan te sluiten/in te pluggen in de auto waar verdachte op dat moment gebruik van maakte terwijl daarvan gemeen gevaar voor de verlening van diensten te duchten was;
4
in de periode van 4 oktober 2022 tot en met 15 december 2022 te [plaats 2] vuurwapens van
categorie II of categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad en heeft
overgedragen;
Onder parketnummer 02-107533-23
1. primair:
in de periode van 01 april 2023 tot en met 24 april 2023 te [plaats 2] , gemeente Alphen- Chaam , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verwerkt en/of bewerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 24 april 2023 te [plaats 2] , gemeente Alphen- Chaam , tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, verwerken, bewerken van cocaïne,
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers, heeft hij, verdachte en zijn mededaders een grote hoeveelheid
- jerrycans en vaten en intermediate bulk containers met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen, te weten ethylacetaat, aceton, actief kool, benzine, isopropylalcohol, methylethylketon, zwavelzuur, zoutzuur, ammonia in oplossing en citroenzuur, en
- onderdelen van een productieopstelling waaronder extractietonnen, filtratieketel,
compressor, verwarmingsspiralen, afdruiprek, persframe, centrifuge, persmal met
logoplaten, magnetrons, droogkast, sealmachine en/of elektronische balans
voorhanden gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de medische situatie van verdachte. Gelet op de aard en ernst van de ziekte van verdachte, de noodzakelijke behandelingen die daarmee gemoeid zijn, het herstel daarvan en de gebrekkige medische zorg in de penitentiaire inrichting, ligt een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de visie van de verdediging niet in de rede.
Om diezelfde redenen heeft de verdediging ook verzocht om de vordering opheffing schorsing af te wijzen. Daarbij is voorts nog opgemerkt dat verdachte zich tijdens de schorsing steeds aan alle voorwaarden heeft gehouden en was hij ook, ondanks een chemobehandeling, bij de behandeling van zijn zaak aanwezig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Eind 2022 werd de gebruiker van het Exclu-ID [accountnummer 1] geïdentificeerd als verdachte en uit gesprekken die met dat ID [accountnummer 1] werden gevoerd, is vast komen te staan dat verdachte in ieder geval twee vuurwapens van het merk HS voorhanden heeft gehad en heeft verkocht.
Op 2 maart 2023 is verdachte samen met anderen naar het autobedrijf van [slachtoffer] in [plaats 1] gegaan en daar heeft hij samen met [medeverdachte] geprobeerd om [slachtoffer] af te persen. Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] apart genomen in de kantine van het bedrijf en hebben [slachtoffer] bedreigd en hem duidelijk gemaakt dat ze volgende dag geld en auto’s zouden komen ophalen. De volgende dag is verdachte ook samen met anderen daadwerkelijk teruggegaan naar het autobedrijf van [slachtoffer] , kennelijk om het geld en auto’s op te halen. Verdachte is toen door de politie aangehouden en in zijn auto werd daarbij een in werking zijnde jammer aangetroffen, een instrument om het portofoonverkeer van de politie te verstoren.
Op 24 april 2023 werd op het [adres 1] en [adres 2] te [plaats 2] in een tent achter de woning een drugslaboratorium/cocaïnewasserij aangetroffen, geschikt voor de productie van drugs op grote schaal. Vast is komen te staan dat het verdachte is geweest die samen met anderen hiervoor verantwoordelijk was en daarnaast is erop het perceel een zodanige hoeveelheid, chemicaliën en grondstoffen aangetroffen waarmee opnieuw drugs geproduceerd kon worden.
Het is naar het oordeel van de rechtbank de combinatie van de bewezenverklaarde feiten, in samenhang met het strafblad van verdachte, dat maakt dat de rechtbank verdachte ziet als een doorgewinterde crimineel. Diverse aspecten van de georganiseerde criminaliteit komen bij verdachte samen en gelet op het strafblad van verdachte concludeert de rechtbank dat dat al jaren het geval is. Ook is gebleken dat het opleggen van een langdurige gevangenisstraf weinig indruk op verdachte heeft gemaakt en hem er niet van heeft weerhouden om gewoon door te gaan met het plegen van ernstige strafbare feiten. De rechtbank doelt dan op de door verdachte gepleegde wapenhandel ten tijde van de strafzaak waarvoor hij op 12 december 2022 tot 36 maanden gevangenisstraf is veroordeeld, alsmede op de Opiumwetfeiten die in 2023 na deze veroordeling zijn gepleegd.
De rechtbank is op grond van dit alles dan ook van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is en de rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten en naar de straffen die bij soortgelijke feiten werden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zij begrijpt dat verdachte de laatste jaren veel te stellen heeft gehad met zijn ziekte en met de behandelingen die hij heeft ondergaan en die hij nog moet ondergaan. De rechtbank begrijpt ook dat door de ziekte van verdachte en door die behandelingen een gevangenisstraf voor verdachte extra zwaar zal zijn, maar tegelijkertijd is de rechtbank ook van oordeel dat verdachte zelf lichtvaardig is omgegaan met zijn gezondheidstoestand door ook tijdens zijn ziekte gewoon door te gaan met het plegen van ernstige strafbare feiten.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd en de persoon van verdachte, het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 maanden rechtvaardigen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte in het onderzoek Stormvogel is met ingang van 15 november 2023 geschorst en in het onderzoek Kobalt met ingang van 20 november 2023. De officier van justitie heeft verzocht de schorsingen op te heffen. De verdediging heeft verzocht om hiervan af te zien gelet op de medische situatie van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis in beide gevallen is geschorst voor onbepaalde tijd. Bij de beoordeling van het verzoek dient de rechtbank de belangen van de samenleving en de belangen van verdachte tegen elkaar af te wegen. Thans heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en is de rechtbank, zoals hiervoor al is overwogen, tot het oordeel gekomen dat verdachte een aantal ernstige misdrijven heeft gepleegd en dat daarom het opleggen aan verdachte van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Nu dit het eindoordeel is van de rechtbank weegt het belang van de maatschappij bij opheffing van de schorsing zwaar. Namens verdachte is door de verdediging naar voren gebracht dat verdachte ernstig ziek is en dat hij in verband met die ziekte zware medische behandelingen dient te ondergaan. De rechtbank heeft daar bij het bepalen van de strafmaat zeker acht op geslagen, maar ook heeft de rechtbank overwogen dat verdachte zelf lichtvaardig is omgegaan met zijn gezondheidstoestand door ook tijdens zijn ziekte gewoon door te gaan met het plegen van ernstige misdrijven. De rechtbank heeft dit alles bij de belangenafweging betrokken. Van de zijde van de verdediging is bovendien niet met stukken onderbouwd dat de huidige gezondheidssituatie van verdachte zo nijpend is dat detentie op dit moment daarop een onevenredig zware wissel zal trekken, dan wel dat de te ondergane behandelingen niet meer mogelijk zouden zijn. Op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang bij herleving van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis in beide zaken opheffen.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen voorwerpen, te weten een jammer in zwarte hoes, 21 patronen en een jammer in het onderzoek Kobalt, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 3 onder parketnummer 02-088568-23 is begaan met betrekking tot de jammer en is die jammer van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorts is gebleken dat de 21 patronen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten werden aangetroffen, terwijl die patronen aan verdachte toebehoren en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorts is gebleken dat de jammer in het onderzoek Kobalt werd aangetroffen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten, terwijl dat voorwerp aan verdachte toebehoort en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De verbeurdverklaring
Het in beslag genomen geldbedrag van € 16.380,= is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat dat geldbedrag aan verdachte toebehoorde en dat dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten is verkregen.
7.3
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van een in beslag genomen geldbedrag van € 60,= aan verdachte, omdat hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.4
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van een in beslag genomen geldbedrag van € 950,=, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 47,57, 63, 161sexie en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-088568-23 onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Onder parketnummer 02-088568-23
feit 1 primair: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3: Opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de verlening van diensten te duchten is;
feit 4: Handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid, en 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III;
Onder parketnummer 02-107533-23
feit 1 primair: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • een jammer in een zwarte hoes;
  • 21 stuks patronen;
  • een jammer (inbeslaggenomen in het onderzoek Kobalt)
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 16.380,=;
- gelast de teruggave aan verdachte van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 60,=;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 950,=;
Voorlopige hechtenis
- heft in de zaken met de parketnummers 02-088568-23 en 02-107533-23 op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2024.