ECLI:NL:RBZWB:2024:3164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
23-024280 en 23-024279
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na ondergane inverzekeringstelling en kosten rechtsbijstand

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoekster een schadevergoeding vroeg van de Staat voor kosten die zij had gemaakt na een ondergane inverzekeringstelling. De verzoekster was op 12 september 2019 in verzekering gesteld wegens verdenking van brandstichting en was op 13 september 2019 weer vrijgelaten. De officier van justitie had de strafzaak op 13 september 2023 geseponeerd. De verzoekster verzocht om een vergoeding van € 260,00 voor de schade door de inverzekeringstelling en € 2.222,10 voor kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift.

Tijdens de zitting op 16 april 2024 is de verzoekster niet verschenen, maar haar advocaat heeft het verzoek toegelicht. De advocaat stelde dat er geen duidelijke vaststelling was van hoe de brand was ontstaan en dat het billijk was om de verzochte vergoeding toe te kennen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de verzoekster zelf verantwoordelijk was voor de kosten, omdat haar verklaringen aan de politie aanleiding gaven tot nader onderzoek.

De rechtbank overwoog dat, op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering, een vergoeding kan worden toegekend aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd. Echter, de rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzochte vergoedingen toe te kennen, omdat de verzoekster zelf verantwoordelijk was voor de ondergane inverzekeringstelling. De rechtbank wees daarom alle verzoeken tot vergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-158493-23
raadkamernummers : 23-024280 en 23-024279
datum : 16 april 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[de verzoekster] ,
geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg (Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg),
hierna te noemen: de verzoekster.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.222,10, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 30 augustus 2023;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoekster op 12 september 2019 in verzekering is gesteld en op 13 september 2029 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 16 april 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. E.E. de Feijter gehoord en mr. P. van de Kerkhof als gemachtigd advocaat van verzoekster.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster is aangevoerd dat zij op 12 september 2019 in verzekering is gesteld wegens verdenking van brandstichting. Op 13 september 2019 is verzoekster heengezonden. Bij beslissing van de officier van justitie is de strafzaak tegen verzoekster op 13 september 2023 geseponeerd. Verzoekster stelt dat zij twee dagen ten onrechte in verzekering op het politiebureau heeft doorgebracht en acht het billijk dat aan haar een vergoeding wordt toegekend van € 260,00. Daarnaast heeft verzoekster kosten gemaakt voor de aan haar verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak en verzoekt een vergoeding van € 2.222,10, een en ander te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De advocaat heeft zich in aanvulling op het verzoekschrift in raadkamer primair op het standpunt gesteld dat nu niet is komen vast te staan hoe de brand is ontstaan, het billijk is om tot toekenning van de verzochte vergoeding over te gaan. Subsidiair heeft de advocaat zich op het standpunt gesteld dat voornoemde omstandigheid in ieder geval dient te leiden tot toekenning van de verzochte vergoeding van de kosten rechtsbijstand. Deze kosten zijn gemaakt in de fase na de inverzekeringstelling en bestonden uit het informeren over de zaak en het contact houden met een kwetsbare verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Er is sprake van een beleidssepot (oud feit). Gelet echter op de inhoud van de (wisselende) verklaringen van verzoekster ten overstaan van de politie, is het aan verzoekster zelf te wijten dat er nader onderzoek heeft plaatsgevonden en heeft zij in die zin de schade over zichzelf afgeroepen. De officier van justitie acht het dan ook niet redelijk dat de Staat de kosten voor de ondergane inverzekeringstelling en de kosten voor rechtsbijstand zou moeten vergoeden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie is op 30 augustus 2023 tot een (beleids)sepot overgegaan omdat er sprake was van een oud feit en op grond van overige (persoonlijke) omstandigheden die maakten dat er onvoldoende gemeenschapsbelang aanwezig was om strafvervolging in te zetten. De rechtbank dient te beoordelen of er gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker de ondergane inverzekeringstelling en gemaakte kosten rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft.
Verzoekster heeft bij het eerste contact met de politie verklaard dat zij op bed lag en aan het spelen was met een aansteker en dat, voordat zij het wist, haar dekbed in brand stond. Mede gelet op deze eigen verklaring van verzoekster is de rechtbank van oordeel dat de verdenking van brandstichting redelijke grond had en verzoekster de ondergane inverzekeringstelling en gemaakte kosten rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank acht daarom geen gronden van billijkheid aanwezig het om de verzochte vergoedingen toe te kennen. De rechtbank zal de gevraagde vergoedingen dan ook afwijzen.
Nu de verzoeken tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van de verzoekschriften in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 30 april 2024 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).