ECLI:NL:RBZWB:2024:3150

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
24/3949
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek voor braderie zonder vergunning

Op 15 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. S.K. Reijke, en de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De zaak betreft een beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerders volgens hen niet tijdig hebben beslist op hun verzoek van 23 april 2024 om handhavend op te treden tegen het organiseren van een braderie zonder de vereiste evenementenvergunning en omgevingsvergunning. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was.

De rechtbank heeft beoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor het instellen van beroep, zoals gesteld in artikel 6:12 van de Awb, is voldaan. De wet schrijft niet voor binnen welke termijn op het handhavingsverzoek moet worden beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor een beslissing in dit geval niet acht weken kan zijn, gezien de datum van de braderie. Eisers hadden de burgemeester en het college verzocht om uiterlijk 1 mei 2024 te beslissen, maar de rechtbank oordeelt dat deze termijn van zeven dagen onredelijk is. De rechtbank acht een beslistermijn tot uiterlijk 17 mei 2024 passend, wat de bestuursorganen voldoende tijd geeft om te beslissen.

De rechtbank concludeert dat eisers redelijkerwijs niet konden volstaan met het indienen van beroep zonder eerst de bestuursorganen in gebreke te stellen. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. S.K. Reijke),
en
De burgemeester van de gemeente Breda.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.
Als derde partij is aangemerkt:
Islamitische Stichting Nederland Yeni Camii,uit Breda.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerders volgens hen niet op tijd hebben beslist op het verzoek van 23 april 2024 om handhavend op te treden tegen het zonder evenementenvergunning van de burgemeester en zonder omgevingsvergunning van het college organiseren van een braderie aan de [adres] te [plaats 1] van 24 tot en met 26 mei 2024.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, omdat niet is gebleken dat aan de in artikel 6:12 van de Awb gestelde voorwaarden voor het instellen van beroep is voldaan. De wet- en regelgeving schrijft niet voor binnen welke termijn op het handhavingsverzoek van eisers moet worden beslist. Gelet daarop moet aanleiding worden gezocht bij de redelijke termijn, die in ieder geval is verstreken na acht weken. [1] Omdat de braderie vanaf 24 mei 2024 plaats zal vinden, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de redelijke termijn geen acht weken kan zijn. Eisers hebben de burgemeester en het college bij brief van 23 april 2024 verzocht om uiterlijk 1 mei 2024 op het handhavingsverzoek te beslissen. Omdat de braderie pas eind mei plaats zal vinden, acht de rechtbank die beslistermijn van zeven dagen onredelijk. De rechtbank acht een beslistermijn tot uiterlijk 17 mei 2024 een passende redelijke termijn. Bij die termijn hebben de bestuursorganen ruim drie weken de tijd om op het handhavingsverzoek te beslissen en is het voor eisers mogelijk om daar indien gewenst tijdig rechtsmiddelen tegen aan te wenden. Bij het beroepschrift hebben eisers ook geen ingebrekestelling overgelegd ten aanzien van het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder voornoemde omstandigheden ook redelijkerwijs van eisers worden gevergd dat zij de burgemeester en het college in gebreke zouden stellen en de bestuursorganen een (korte) termijn zouden geven om alsnog te beslissen, voordat het beroepschrift vanwege het niet tijdig beslissen kon worden ingediend. Gelet daarop konden eisers redelijkerwijs geen beroep doen op artikel 6:12, derde lid, van de Awb.
3. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 15 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
om de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 4:13 van de Awb.