Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De burgemeester van de gemeente Breda
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 15 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer BRE 24/3981. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Martens, heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen de burgemeester van de gemeente Breda en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser stelde dat verweerders niet tijdig hadden beslist op zijn verzoek van 23 april 2024 om handhavend op te treden tegen het organiseren van een braderie zonder de vereiste evenementenvergunning en omgevingsvergunning van 24 tot en met 26 mei 2024.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er geen sprake is van 'onverwijlde spoed' en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom moet worden afgewezen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de rechtbank het beroep van eiser op 15 mei 2024 kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, waardoor er geen spoedeisend belang meer resteert. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier mr. N. van Asten. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.