ECLI:NL:RBZWB:2024:314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_11759 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving PFAS lozing

In deze zaak heeft verzoekster, een partij gevestigd in [vestigingsplaats verzoekers], op 22 november 2023 een verzoek ingediend bij het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta om handhavend op te treden tegen de indirecte lozing van PFAS op de Westerschelde via een effluentleiding. Op 4 december 2023 heeft verweerder, het dagelijks bestuur, geantwoord dat zij niet het bevoegd gezag is en heeft het verzoek doorgestuurd naar het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een tijdelijke maatregel te treffen. De rechter kan alleen een voorlopige voorziening treffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed', wat inhoudt dat de gevolgen van een besluit niet kunnen worden hersteld. Verzoekster heeft aangevoerd dat de lozing van PFAS onomkeerbaar is en dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.

Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat het oordeel van verweerder dat zij niet bevoegd is om het gevraagde besluit te nemen, niet onmiskenbaar onjuist is. Het schorsen van het bestreden besluit zou niet leiden tot het stoppen van de lozingsactiviteiten. Daarom heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders op 24 januari 2024 en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11759

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekers], uit [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster,

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

Het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta, verweerder.

Inleiding

Verzoekster heeft verweerder op 22 november 2023 verzocht om handhavend op te treden tegen het via een effluentleiding indirect lozen van PFAS op de Westerschelde. Bij brief van 4 december 2023 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat verweerder niet het bevoegd gezag is en heeft verweerder het handhavingsverzoek met toepassing van artikel 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. Verzoekster heeft daar bezwaar tegen gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat de lozing van PFAS onomkeerbaar is.
3. Verweerder heeft het verzoek van eiseres doorgezonden aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant omdat zij – kennelijk – oordeelt dat zij niet zelf maar dat college bevoegd is om op het verzoek van eiseres te beslissen. Voor zover er sprake is van een besluit van verweerder, behelst dat niet meer en niet minder dan het oordeel dat zij niet zelf bevoegd is het gevraagde besluit te nemen. Het schorsen van het bestreden besluit zal niet tot gevolg hebben dat de gestelde lozingsactiviteiten worden gestaakt. Het oordeel van verweerder dat zij niet bevoegd is, is niet onmiskenbaar onjuist en daarvan uitgaande, gaat het bij wijze van voorlopige voorziening aan verweerder opdragen te ver en past een dergelijke voorziening niet bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 24 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.