ECLI:NL:RBZWB:2024:3126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
02/088931-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met een taakstraf als gevolg

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De zaak werd behandeld in Breda onder parketnummer 02/088931-23. De verdachte, geboren in 2002, werd bijgestaan door raadsman mr. L. Verheuvel. De officier van justitie, mr. D. Colak, presenteerde de zaak, waarbij ook de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. R.A.H. Van Huijgevoort, aan het woord kwam. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van [slachtoffer] en het bedreigen van hem met de dood. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht en dat er geen sprake was van noodweerexces. De rechtbank achtte beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een vervangende hechtenis van 30 dagen indien deze niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 200,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/088931-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2024, waarbij de officier van justitie mr. D. Colak en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is tevens de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] aan de orde gekomen. Namens de benadeelde partij heeft mr. R.A.H. Van Huijgevoort, advocaat te Tilburg, het woord gevoerd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:[slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:[slachtoffer] met de dood heeft bedreigd.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervolging van verdachte en [medeverdachte] in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu verdachte en [medeverdachte] wel worden vervolgd en [slachtoffer] (de ex-partner van [medeverdachte] , tevens de vader van vier van haar kinderen) niet, terwijl hij degene was die de confrontatie heeft opgezocht. [slachtoffer] is immers zijn kinderen op school gaan opzoeken op een tijdstip waarvan hij wist dat hij [medeverdachte] daar zou tegenkomen, terwijl er sprake was van een contactverbod met haar. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daar heeft gedreigd met geweld tegen verdachte. [slachtoffer] is daarna op de hoek blijven wachten tot verdachte was gearriveerd. Toen verdachte de hoek omliep, heeft [slachtoffer] hem uitgescholden en heeft hij met zijn paraplu uitgehaald. [medeverdachte] heeft geprobeerd [slachtoffer] en verdachte uit elkaar te halen. Daarbij heeft zij ook klappen van [slachtoffer] gehad. Dit alles is weliswaar alleen door verdachte en [medeverdachte] verklaard, maar die verklaringen zijn betrouwbaar, in tegenstelling tot de verklaring van [verbalisant 1] die niet accuraat en op onderdelen aantoonbaar onjuist is. Zo heeft hij niets verklaard over een paraplu, terwijl [slachtoffer] die wel degelijk bij zich had. De verdediging is van mening dat het aandeel in het ontstaan van het handgemeen, de mate van agressie en het letsel van verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer] zodanig gelijksoortig zijn dat het Openbaar Ministerie hen alle drie had moeten vervolgen. Nu het Openbaar Ministerie dit niet heeft gedaan, heeft zij gehandeld in strijd met het beginsel dat gelijksoortige gevallen gelijk moeten worden behandeld. Dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en [medeverdachte] . Het opportuniteitsbeginsel laat het Openbaar Ministerie een grote vrijheid een eigen afweging te maken in wie zij wel en niet vervolgt. Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden, nu uit de op ambtseed opgemaakte verklaring van [verbalisant 1] duidelijk blijkt dat niet [slachtoffer] maar verdachte de agressor was. Er was geen sprake van gelijke gevallen.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel.
Weliswaar vindt de ruime bevoegdheid van het Openbaar Ministerie zijn begrenzing in (onder andere) het gelijkheidsbeginsel, maar het enkele feit dat – zoals is aangevoerd – het slachtoffer niet is vervolgd, brengt niet zonder meer mee dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Daarvoor is ten minste noodzakelijk dat er sprake is van een gelijk geval waarin niet tot vervolging is overgegaan. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van een gelijk geval. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] dat niet [slachtoffer] maar verdachte de confrontatie heeft opgezocht en daarbij gebruik heeft gemaakt van handschoenen met een harde kunststoflaag ter hoogte van de knokkels. [verbalisant 1] heeft op ambtseed verklaard wat hij die bewuste dag heeft gezien. Hij is daar later ook nog over gehoord. In dat proces-verbaal heeft hij aangeven wat hij nog van de vechtpartij weet. Dat hij niets heeft verklaard over een paraplu doet daaraan niets af en maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar. De andere verklaringen in het dossier zijn daar overigens ook wisselend over. Daar komt bij dat verdachte in zekere zin ook zelf heeft verklaard dat hij de confrontatie heeft opgezocht. Al het andere wat de verdediging heeft aangevoerd over wat zich vóór 31 maart 2023 heeft afgespeeld, maakt dat niet anders. Gelet op wat zich die bewuste dag feitelijk heeft voorgedaan, is er geen sprake van een gelijk geval. Het verweer wordt daarom alleen al op die grond verworpen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de verklaring van [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van feit 2 is verzocht om verdachte vrij te spreken. Er is geen enkel bewijs dat verdachte daadwerkelijk een pistool voorhanden gehad heeft. Bij [slachtoffer] is ook geen vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren. Dit volgt uit het feit dat [slachtoffer] voorafgaand aan het incident heeft gedreigd [medeverdachte] te verkrachten en naderhand bij de politie heeft verklaard dat hij het zelf wel zal gaan oplossen als de uitspraak van de rechtbank hem niet bevalt. Daarbij zou hij letterlijk en figuurlijk mensen de nek gaan breken. Het gedrag van verdachte maakte aldus geen enkele indruk op [slachtoffer] . Er was slechts sprake van een absurde uitspraak, ingegeven door de opgelopen gemoederen bij het gevecht. Onder deze omstandigheden is volgens de verdediging geen sprake van een bedreiging en dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 31 maart 2023 in Alphen, in de nabijheid van de [school] , een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en [medeverdachte] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij meerdere keren door verdachte in zijn gezicht geslagen. Tijdens het gevecht zijn verdachte en [slachtoffer] samen op de grond gevallen. Toen [slachtoffer] op de grond lag, heeft [medeverdachte] nog meerdere keren tegen zijn hoofd geschopt. Het geweld is pas geëindigd toen verdachte door een politieagent met pepperspray werd bespoten en van [slachtoffer] werd weggetrokken. Verdachte heeft, voordat hij op [slachtoffer] afliep, handschoenen met een versteviging bij de knokkels aangetrokken en een capuchon opgedaan. Dit had hij gedaan, omdat hij geen sporen wilde achterlaten en niet door de politie opgepakt wilde worden, aldus verdachte. Dit wijst erop dat verdachte ook daadwerkelijk de bedoeling had om geweld tegen [slachtoffer] te plegen of daar tenminste serieus rekening mee hield en niet alleen maar met hem wilde praten, zoals hij op zitting heeft doen voorkomen. De rechtbank acht het feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2De rechtbank stelt vast dat verdachte, nadat hij met [slachtoffer] in een vechtpartij verzeild was geraakt, tegen [slachtoffer] heeft geroepen: ‘Ik schiet je dood’. Verdachte heeft dit ter zitting ook bekend. Hij heeft verklaard dat hij boos was omdat [slachtoffer] hem en zijn gezin bleef lastig vallen en bedreigen terwijl er sprake was van een contactverbod.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of deze uitlating gezien moet worden als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Van belang daarbij is of de redelijke vrees kon ontstaan dat [slachtoffer] het leven zou verliezen. Daarvoor is niet vereist dat er werkelijk vrees is opgewekt bij de bedreigde. Voldoende is dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Het is voor de rechtbank duidelijk dat er sprake is van een langlopend conflict tussen verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer] . De onderlinge verhoudingen waren verstoord vanwege gebeurtenissen uit het verleden. Ook zijn de woorden door verdachte geuit, net nadat [slachtoffer] door hem en [medeverdachte] was mishandeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de uitlating van verdachte van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat deze bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon opwekken dat hij door verdachte om het leven zou worden gebracht. De rechtbank acht het feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 31 maart 2023 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen te slaan en/of te stompen tegen het gezicht;
2
op 31 maart 2023 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam, [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet je dood".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Verdachte was zich bewust van de aanwezigheid van de politie. Mede gelet daarop is het gevecht te heftig geëscaleerd om van noodweer te kunnen spreken. Wel wordt door de verdediging een beroep op noodweerexces ter aanzien van feit 1 gedaan. [slachtoffer] heeft schreeuwend met een paraplu uitgehaald naar verdachte. Vervolgens is er een gevecht ontstaan tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij verdachte zichzelf heeft verdedigd door [slachtoffer] te slaan. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] . Dat verdachte handschoenen heeft aangetrokken, omdat hij rekening heeft gehouden met een gevecht, sluit een beroep op noodweerexces niet uit. Verdachte mocht zich verweren, maar is daarin te ver gegaan. Gelet daarop dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht en zijn gedragingen niet als verdedigend maar als aanvallend moeten worden beschouwd. Er is geen sprake van gedragingen die het gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die op dat moment is ontstaan, maar veeleer van acties op basis van al langer bestaande woede- en wraakgevoelens.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om een geslaagd beroep op noodweer(exces) te kunnen doen, is vereist dat de verdediging noodzakelijk was en gericht was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van eigen of andermans lijf. De enkele vrees/angst voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat noch uit het dossier, noch uit hetgeen is besproken ter terechtzitting blijkt dat voorafgaand aan het incident sprake is geweest van geweld aan de kant van [slachtoffer] richting verdachte. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hem met een paraplu heeft aangevallen en dat hij [slachtoffer] pas daarna heeft geslagen, wordt niet ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Alleen verdachte en [medeverdachte] verklaren hierover, maar die verklaringen zijn niet gelijkluidend. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , dat de rechtbank - zoals hiervoor overwogen - betrouwbaar acht, blijkt dat het juist verdachte was die de confrontatie met [slachtoffer] zocht. Het handelen van verdachte is daarmee niet als verdedigend, maar juist als aanvallend aan te merken. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte zich moest verdedigen en dus ook niet van noodweerexces. Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte naar de school is gegaan met het doel de kinderen op te halen en dat de situatie onvoorzien uit de hand is gelopen. Verdachte heeft zelf ook letsel opgelopen. Ook dient te worden meegewogen dat verdachte en zijn gezin al jarenlang geterroriseerd worden door [slachtoffer] . Wat de verdediging betreft kan daarom, in ieder geval voor wat betreft de bedreiging, worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 31 maart 2023 schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging. Verdachte is naar de school van zijn stiefkinderen gegaan, nadat [medeverdachte] hem had gebeld dat [slachtoffer] daar stond. Toen hij [slachtoffer] op de hoek bij de school zag staan, heeft hij zijn capuchon opgedaan en is hij op hem afgerend. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] meermalen tegen zijn gezicht geslagen, terwijl hij handschoenen met verstevigde knokkels droeg. Hij wilde namelijk geen sporen achterlaten. Tijdens het gevecht zijn verdachte en [slachtoffer] samen op de grond gevallen. Toen [slachtoffer] op de grond lag, heeft [medeverdachte] hem nog meerdere keren geslagen en tegen zijn gezicht geschopt. Nadat verdachte van [slachtoffer] was weggetrokken, heeft hij gedreigd hem dood te schieten. Dit alles is gebeurd in het bijzijn van een politieagent.
Voorafgaand aan het geweld is er sprake geweest van een langdurig conflict tussen verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer] . Volgens verdachte worden hij en [medeverdachte] al jarenlang geterroriseerd door [slachtoffer] en mag [slachtoffer] niet in de buurt van de school komen. Dit geeft wellicht een verklaring voor boosheid aan de zijde van verdachte, maar verontschuldigt dit gedrag absoluut niet. Een dergelijke vorm van eigenrichting kan in geen geval worden getolereerd. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Hij heeft de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht, hetgeen uiteindelijk is uitgelopen op geweld. Het gepleegde geweld heeft bovendien plaatsgevonden op straat, vlakbij een school, rond het tijdstip dat de school net uit was. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de kinderen, net als hun ouders en voorbijgangers, ongewild getuige hadden kunnen zijn van het excessieve geweld dat is toegepast door verdachte. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank weegt verder mee dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ook houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 5 juli 2023. Daaruit blijkt dat verdachte op geen enkel leefgebied problemen kent en zijn leven goed op orde heeft. Hij is niet bekend met psychische problemen en heeft een baan en inkomen. Hij doet zijn best om er voor zijn vriendin en de kinderen te zijn. Er is sprake van een steunend netwerk van familieleden die hem stimuleren zijn doelen na te streven. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Omdat de vriendin van verdachte te maken heeft met een netwerk van hulpverleners gericht op de veiligheid van haar en haar kinderen evenals de opvoeding van hen, worden interventies of toezicht niet noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank neemt het advies omtrent het toepassen van het volwassenenstrafrecht over.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met de enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zoals door de verdediging is verzocht. Ook de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, geven hier geen aanleiding toe. Verdachte had beter moeten weten en andere keuzes moeten maken.
De rechtbank acht een taakstraf een passende straf. Bij de bepaling van de hoogte van die straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een taakstraf van 60 uren opleggen, te vervangen door 30 dagen hechtenis indien hij deze niet of niet naar behoren verricht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.054,-, waarvan
€ 304,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 304,- voor verlies aan arbeidsvermogen. De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dit bedrag zouden kunnen leiden, niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van de feiten nadelige (psychische en lichamelijke) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hij heeft letsel in zijn gezicht en pijn aan zijn lichaam opgelopen. Hij voelt zich nog altijd erg onveilig en angstig.
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij door de mishandeling door verdachte heeft opgelopen, zonder meer rechtstreekse schade oplevert, die een grondslag vormt voor toewijzing van immateriële schade. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 200,- billijk. Voor het overige levert behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op en zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met een ander, te weten [medeverdachte] , [slachtoffer] heeft mishandeld en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de toegekende schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de [medeverdachte] is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 200,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 mei 2024.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.