In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2024, is een beschikking gegeven met betrekking tot het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderbijdrage voor twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw verzocht om het hoofdverblijf van beide kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man het eens was met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, dat de verblijfplaats van de oudste bij hem en de jongste bij de vrouw zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2024 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de oudste minderjarige heeft erkend en dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De rechtbank oordeelde dat de huidige situatie, waarbij de oudste bij de man verblijft en de jongste bij de vrouw, in het belang van de kinderen is, vooral gezien de specifieke zorgbehoeften van de oudste. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de man en de vrouw verblijven. Daarnaast is er een verwijzing naar een (jeugd)hulpverleningstraject gedaan, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de ontwikkeling van de kinderen te ondersteunen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage afgewezen, omdat dit onvoldoende onderbouwd was. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.