ECLI:NL:RBZWB:2024:3122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/02/414129 / FA RK 23-4441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf, zorgregeling en kinderbijdrage in een familiezakenprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2024, is een beschikking gegeven met betrekking tot het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderbijdrage voor twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw verzocht om het hoofdverblijf van beide kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man het eens was met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, dat de verblijfplaats van de oudste bij hem en de jongste bij de vrouw zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2024 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de oudste minderjarige heeft erkend en dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De rechtbank oordeelde dat de huidige situatie, waarbij de oudste bij de man verblijft en de jongste bij de vrouw, in het belang van de kinderen is, vooral gezien de specifieke zorgbehoeften van de oudste. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de man en de vrouw verblijven. Daarnaast is er een verwijzing naar een (jeugd)hulpverleningstraject gedaan, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de ontwikkeling van de kinderen te ondersteunen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage afgewezen, omdat dit onvoldoende onderbouwd was. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/414129 / FA RK 23-4441
datum uitspraak: 14 mei 2024
beschikking betreffende hoofdverblijf, zorgregeling en kinderbijdrage
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.J. Jurgers, gevestigd te Bergen op Zoom,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.A. Breewel-Witteveen, gevestigd te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 22 september 2023 ingekomen verzoekschrift hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie, met bijlagen;
- het op 13 december 2023 ingekomen rapport en advies van de Raad;
- de brief van 10 april 2024 van mr. Jurgers, met producties;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 15 april 2024 door mr. Breewel-Witteveen overgelegde pleitnotities.
1.2 De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 15 april 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2
Uit hun relatie zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats] .
2.3
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
Bij vonnis in kort geding d.d. 10 oktober 2023 met kenmerk C/02/413446 / KG ZA 23-424 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank – voor zover hier van belang – bepaald dat [minderjarige 1] wordt toevertrouwd aan de man en dat [minderjarige 2] wordt toevertrouwd aan de vrouw. Verder is bepaald dat er een zorgregeling geldt, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] - met ingang van 14 oktober 2023 en beginnend met een weekend bij de man - om de week gezamenlijk bij één van partijen verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij geldt dat in het weekend dat beide minderjarigen bij de man verblijven de vrouw [minderjarige 2] op zaterdag 10.00 uur bij de man brengt en de man [minderjarige 2] op zondag 17.00 uur terugbrengt naar de vrouw en in het weekend dat beide minderjarigen bij de vrouw verblijven de man [minderjarige 1] op zaterdag 10.00 uur bij de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige 1] op zondag 17.00 uur terugbrengt naar de man. Daarnaast is bepaald dat een informatieregeling geldt, waarbij de ouder aan wie het kind is toevertrouwd de andere ouder informeert op de woensdag voor het omgangsweekend van die andere ouder omtrent de dagelijkse zaken die op dat moment spelen rondom het kind. Tot slot is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om met spoed ten behoeve van en vooruitlopend op onderhavige bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen, welk rapport dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure.
2.5
In het provisioneel verzoek met zaaknummer C/02/419466/ FA RK 24-844 zijn de verzoeken van partijen bij uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2024, schriftelijk uitgewerkt op 5 april 2024, afgewezen.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal zijn bij de moeder;
II. een zorg- en contactregeling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de man vast te stellen,
door de rechtbank in goede justitie te bepalen, althans subsidiair (indien onverhoopt het
hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man wordt bepaald) een zodanige zorg- en contactregeling
tussen de vrouw en [minderjarige 1] vast te stellen dat [minderjarige 1] de helft van de tijd bij haar kan verblijven
en verder zodanig als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
III. te bepalen dat de man bij vooruitbetaling, met ingang van de datum van indiening van
dit verzoekschrift, aan de vrouw ten behoeve van de kosten van levensonderhoud en
opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal voldoen een zodanig bedrag als door de rechtbank in
goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Verwijzing Uniform Hulpaanbod;
4.1
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de communicatie tussen partijen niet goed is en dat partijen het erover een zijn dat hiervoor hulpverlening is geïndiceerd.
4.2
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 19 april 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.4
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.5
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte systeemgerichte interventie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.6
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd.
De rechtbank verzoekt het loket – anders dan in het verwijzingsformulier staat vermeld – om de volledige UHA rapportage uiterlijk op 15 oktober 2024 bij de Raad in te dienen als ouders en de hulpverlening er niet in slagen de doelstellingen te halen.
4.7
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, gaat de rechtbank ervan uit dat ouders (en hun advocaten) samen verder kunnen zonder bemoeienis van de rechtbank.
4.8
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage direct toe te sturen aan de Raad en aan beide advocaten. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. Advocaten kunnen samen met ouders bezien of een nieuwe procedure nodig is.
4.9
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad onderzoek noodzakelijk acht.
4.1
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.11
De rechtbank zal de behandeling van de verzoeken van partijen ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling niet aanhouden maar daar een beslissing op nemen omdat de belangen van beide minderjarigen daar het meest mee gediend zijn en er vertrouwen is dat ouders er met hulpverlening onderling uit zullen komen.
Hoofdverblijf en zorgregeling;
4.12
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
4.13
Bij vonnis in kort geding van 10 oktober 2023 is - voor zover hier van belang - de Raad verzocht om met spoed een onderzoek te verrichten. Het rapport en advies van de Raad is op 13 december 2023 ingekomen. De Raad adviseert om de verblijfplaats van [minderjarige 1] te bepalen bij de man en om de verblijfplaats van [minderjarige 2] te bepalen bij de vrouw. De Raad ziet geen aanleiding voor een ondertoezichtstelling omdat beide ouders op dit moment voldoende bereid en in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken adviseert de Raad een regeling waarbij de kinderen de oneven weken het weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 bij vader verblijven en de even weken het weekend van zaterdag 10.00 uur tot
zondag 17.00 uur bij moeder. In de weken dat de kinderen op vrijdag niet naar de
opvang gaan (zoals vakanties en feestdagen), zal de omgang al op vrijdagochtend
om 10.00 uur starten.
4.14
De man is het eens met voornoemd advies van de Raad. De man wenst dat er eindelijk rust komt. [minderjarige 2] ‘trekt’ het meest naar de vrouw. De man vindt dit prima en vindt het belangrijk dat [minderjarige 2] gelukkig is. Als dit het geval is dan is de man ook gelukkig. [minderjarige 1] heeft het syndroom van Down. Hij moet niet uit zijn vaste omgeving worden gehaald. Vaste routine is voor hem heel belangrijk.
4.15
De vrouw is het niet eens met het advies van de Raad voor zover dat betrekking heeft op [minderjarige 1] . De vrouw wenst dat beide minderjarigen hun hoofdverblijf bij haar zullen krijgen. De vrouw wil voor allebei de kinderen kunnen zorgen en zij vindt het ook belangrijk dat ze samen kunnen opgroeien. Het advies van de Raad ten aanzien van [minderjarige 1] lijkt vooral te zijn gebaseerd op de mededelingen van de man dat [minderjarige 1] erg beperkt lijkt om met veranderingen om te gaan. De vrouw dringt er op aan dat er op dit specifieke punt een meer deskundige en wetenschappelijke onderbouwing van het advies plaatsvindt. Hierbij kan worden gedacht aan een deskundige gedragswetenschapper/orthopedagoog met specialisatie op het gebied van kinderen met Down, teneinde een beter beeld te krijgen van de impact die een verhuizing van [minderjarige 1] (van de man naar de vrouw) op hem zou hebben. De vrouw verzoekt subsidiair indien het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man wordt bepaald om een zodanige zorg- en contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] vast te stellen dat [minderjarige 1] de helft van de tijd bij haar kan verblijven.
4.16
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw dient te worden bepaald. De rechtbank acht dit in het belang van [minderjarige 2] en zal - overeenkomstig het advies van de Raad - op onderstaande wijze beslissen.
4.7
Partijen verschillen van mening over bij wie het hoofdverblijf van [minderjarige 1] dient te worden bepaald. De rechtbank stelt vast dat de vrouw en [minderjarige 2] in de nacht van 12 op 13 augustus 2023 de echtelijke woning hebben verlaten en dat de man en [minderjarige 1] daar zijn achtergebleven. De vrouw is met [minderjarige 2] ingetrokken bij haar ouders in [woonplaats 1] . Dit is nog steeds de feitelijke situatie die eveneens bij vonnis in kort geding van 10 oktober 2023 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank is bekrachtigd. Partijen hebben een geheel andere lezing over de aanleiding voor het vertrek van de vrouw. De vrouw stelt dat meermaals sprake is geweest van huiselijk geweld, waarbij de man verbaal grenzen heeft overschreden richting de vrouw. In de nacht van 12 op 13 augustus 2023 is de situatie volgens de vrouw geëscaleerd en daarbij is de vrouw door de man geslagen en is zij door de man gedwongen om de woning te verlaten. De man betwist dat hij de vrouw zou hebben gedwongen om met [minderjarige 2] de woning te verlaten. Hier heeft de vrouw zelf toe besloten, aldus de man.
4.8
Vast staat dat bij beide minderjarigen is sprake van kindeigen problematiek met een ontwikkelingsachterstand op verschillende gebieden waardoor zij een specifieke aanpak nodig hebben in hun opvoeding. Los van hoe de feitelijke situatie is ontstaan sinds augustus 2023, is de rechtbank met de Raad van oordeel dat [minderjarige 1] het meer dan gemiddeld nodig heeft om een duidelijke structuur en voorspelbaarheid te hebben in zijn leven. Een wijziging in zijn hoofdverblijf betekent een grote aanpassing van zijn leven. Hij moet dan veranderen van de opvang die hij gewend is, veranderen van leefomgeving en veranderen van de vaste structuur die hij heeft met zijn vader en grootouders vaderszijde. Dit vraagt flexibiliteit waarvan de rechtbank de zorgen die de Raad heeft over het ontbreken van deze flexibiliteit deelt. Een verandering van leefomgeving breekt te veel af in zijn structuur en voorspelbaarheid en dit kan invloed hebben op zijn gedrag en ontwikkeling. Nu [minderjarige 1] sinds augustus 2023 bij de man verblijft in zijn vertrouwde omgeving en vast staat dat het welzijn van hem bij de man is gewaarborgd, acht de rechtbank geen grond aanwezig om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Temeer nu [minderjarige 1] een kwetsbaar kind is met een specifieke zorgbehoefte waarbij stabiliteit en voorspelbaarheid van zijn situatie voorop dient te staan. Er zijn geen signalen dat de man niet capabel zou zijn om hem op te voeden. Volgens de [dagbesteding] gaat het goed met [minderjarige 1] sinds de man alleen voor hem zorgt. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook in het belang van [minderjarige 1] dat de bestaande situatie gecontinueerd wordt en dat hij bij de man zijn hoofdverblijf heeft.
4.9
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het door de vrouw verzochte nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige. De rechtbank overweegt daarbij dat het rapport en advies van de Raad zorgvuldig en weloverwogen tot stand is gekomen, waarbij de belangen van beide minderjarigen centraal hebben gestaan. Daarbij acht de rechtbank het gelet op de duur van een dergelijk onderzoek ook niet in het belang van [minderjarige 1] dat een aanvullend onderzoek wordt verricht.
4.1
Ten aanzien van de zorgregeling zal de rechtbank de door de Raad geadviseerde zorgregeling bepalen inhoudende dat de kinderen de oneven weken het weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 bij de man verblijven en de even weken het weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vrouw. In de weken dat de kinderen op vrijdag niet naar de opvang gaan (zoals vakanties en feestdagen), zal de omgang al op vrijdagochtend om 10.00 uur starten.
4.11
De door de vrouw verzochte zorgregeling waarbij [minderjarige 1] gedurende de helft van de tijd bij haar verblijft acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 1] gelet op de grote fysieke afstand tussen de woonplaatsen van beide ouders (bijna 100 kilometer) en de structuur en duidelijkheid die hij nodig heeft.
Kinderbijdrage;
4.12
De vrouw heeft verzocht om een door de man te betalen bijdrage met een zodanig bedrag als door de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.13
Door de vrouw is daarbij niets gesteld over de behoefte van de minderjarigen, noch over haar inkomen en draagkracht alsmede (een schatting) van dat van de man. De rechtbank kan dan ook geen bijdrage bepalen en zal het verzoek van de vrouw als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Daarbij merkt de rechtbank op dat op dat de huidige situatie is dat de man de kosten voldoet voor [minderjarige 1] en de vrouw de kosten voor [minderjarige 2] .
4.14
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats], bij de man;
bepaalt het hoofdverblijf van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats], bij de vrouw;
stelt tussen partijen een zorgregeling vast zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.10 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk 15 oktober 2024 of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het negatieve verloop en/of het niet bereiken van alle resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de Raad in te dienen;
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen of een interventie van de kant van de Raad geïndiceerd is;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.