ECLI:NL:RBZWB:2024:3118

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
02-010033-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 en 18 juni 2021 opzettelijk brand heeft gesticht in Roosendaal. De verdachte, geboren in 1996, heeft tijdens de zitting van 30 april 2024 een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte brand heeft gesticht in afvalcontainers, een garagedeur en een muur, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 40 uur, maar de rechtbank heeft besloten om een geheel voorwaardelijke taakstraf van 36 uur op te leggen, rekening houdend met de positieve ontwikkeling van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de verdachte onder begeleiding woont en dat het risico op recidive laag is. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 36 uren, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-010033-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. Van Aken, advocaat te Geertruidenberg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Daarnaast is [deskundige] , begeleider bij [woonomgeving], als deskundige ter zitting gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 en 18 juni 2021 opzettelijk brand heeft gesticht waardoor afvalcontainers, een garagedeur en een muur zijn verbrand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan de [adres 1] en [adres 2] te Roosendaal, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Verdachte heeft dit ook bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2021157546 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 42.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 18 juni 2021, pagina’s 13 en 14;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 19 juni 2021, inclusief bijlagen, pagina’s 15 tot en met 21;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 18 juni 2021, pagina’s 40 en 41;
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 april 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen op 17 en/of 18 juni 2021 te Roosendaal telkens opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of karton ten gevolge waarvan afvalcontainers en een garagedeur en een muur geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor enige goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 40 uur te vervangen door 20 dagen hechtenis indien de taakstraf niet wordt verricht
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit het rapport van de psycholoog blijkt dat het feit in sterk verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. Dat rapport is van enige tijd geleden, maar daaruit blijkt duidelijk dat het toen niet goed ging met verdachte. Inmiddels gaat het een stuk beter met verdachte. Hij woont begeleid bij [woonomgeving] en heeft daar behandeling gehad. Volgens het rapport van de reclassering is het risico op recidive op dit moment beperkt. De reclassering ziet dan ook geen noodzaak voor reclasseringstoezicht. Daarbij komt dat de redelijke termijn is overschreden en artikel 63 Sr van toepassing is. Het is niet meer passend om nu nog aan verdachte een straf of maatregel op te leggen.
Subsidiair wordt verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen, waarvan een groot deel voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de nacht van 17 op 18 juni 2021 schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen. Eerst heeft verdachte een papiercontainer aan de [adres 2] in brand gestoken. Hij heeft dit gedaan door een kartonnen doos in de papiercontainer aan te steken. Hierdoor is deze papiercontainer volledig afgebrand, een andere afvalcontainer volledig weggesmolten en is een muur verbrand. Ongeveer een uur later heeft verdachte precies hetzelfde gedaan aan de [adres 1]. Door deze brand zijn de papiercontainer en de groencontainer die ernaast stond (deels) verbrand. Ook is de garagedeur verschroeid. Brandstichting is een zeer gevaarzettend delict. Bovendien brengen brandstichtingen in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg en dat geldt nog meer als brandstichting in een woonwijk plaatsvindt, zoals in deze zaak is gebeurd.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Gelet op de strafzaak tegen verdachte waarin de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2021 vonnis geeft gewezen, zal zij rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr. Ook zal zij in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden.
Naar aanleiding van de brandstichtingen in 2021 is op 21 oktober 2022 over verdachte een rapportage Pro Justitia opgemaakt door psycholoog [naam]. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van ADHD van het gecombineerde type en een autisme-spectrumstoornis. Ook is verdachte licht verstandelijk beperkt en is bij hem sprake van een ziekteangststoornis van het zorgzoekende type en een posttraumatische stressstoornis. Ten tijde van het plegen van het feit waren deze stoornissen aanwezig, op grond waarvan wordt geadviseerd het feit (sterk) verminderd aan verdachte toe te rekenen. De brandstichtingen waren een impulsief en extreem idee dat opkwam bij verdachte om de opgelopen spanning die hij ervaarde te doen ontladen. Ook waren de brandstichtingen een schreeuw om hulp. De combinatie van de stoornissen maakte dat verdachte een gebrek aan overzicht in sociale en emotionele situaties had en impulsief handelde. Ook had verdachte een gebrek aan zelf regulatieve (coping)vaardigheden en impulscontrole om adequaat met situaties om te gaan. Wanneer de spanningen en emoties opliepen, zag verdachte geen gezonde uitweg om met deze spanningen om te gaan en ging hij over tot een impulsieve ontlading daarvan. De rechtbank neemt deze conclusies van de psycholoog over en gaat ervan uit dat het bewezen verklaarde feit in (sterk) verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Ten tijde van het psychologisch onderzoek woonde verdachte al ruim een jaar begeleid bij [woonomgeving] met 24-uurs zorg. Hij is hier een paar maanden na het plegen van de brandstichtingen gaan wonen. Verdachte functioneerde bij [woonomgeving] stabiel en het ging goed met hem. Hij heeft een mentor en een bewindvoerder, wat voor extra ondersteuning zorgt. Door de psycholoog werd daarom binnen deze begeleid wonen omgeving het risico op recidive als laag tot matig ingeschat, terwijl het risico op recidive zonder zorg als hoog werd ingeschat. Geadviseerd werd dan ook deze 24-uurs begeleiding en zorg voort te zetten en structuur voor verdachte te creëren, onder meer met reclasseringstoezicht en behandeling.
Over verdachte is op 16 april 2024 een rapport door de reclassering opgemaakt. Uit dit rapport en de toelichting die ter zitting is gegeven door de deskundige [deskundige] , blijkt dat verdachte nog steeds woonachtig is bij [woonomgeving] in een begeleide woonvorm met 24-uurs zorg en dat hij hier voor onbeperkte duur mag blijven wonen. Verdachte heeft dagbesteding en een stabiele dagstructuur, waardoor er nu meer beschermende factoren dan risicofactoren worden gezien. Naast de inzet op de praktische leefgebieden is er door [woonomgeving] ook ingezet op behandeling, zoals door de psycholoog was geadviseerd. Deze behandeling is inmiddels afgerond en gebleken is dat verdachte zelf in staat is om hulp te vragen als de spanningen oplopen. Sinds verdachte begeleid woont bij [woonomgeving] is hij niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Hierdoor is het risico op recidive beperkt. Volgens de reclassering heeft het opleggen van een reclasseringstoezicht in het kader van bijzondere voorwaarden dan ook geen meerwaarde voor het beperken van dit recidiverisico. Sterker nog, de verwachting is dat de spanningen bij verdachte zullen toenemen bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en hij mogelijk zelfs wordt overvraagd, waardoor de kans op recidive juist wordt vergroot.
De straf
De rechtbank hecht veel waarde aan de positieve weg die door verdachte met de hulp en ondersteuning die hij krijgt is ingeslagen en acht het vooral van belang dat deze niet wordt doorkruist. Gelet hierop en gelet op het feit dat de redelijke termijn is overschreden, zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen. Zij acht de hoogte van de door de officier van justitie geëiste taakstraf van 40 uur weliswaar passend, maar zal deze met vier uur matigen omdat verdachte twee dagen op het politiebureau heeft doorgebracht, zonder dat hij in verzekering is gesteld, terwijl dat wel had gemoeten. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van 36 uur passend en geboden is. Zij zal dit aan verdachte opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 36 uren, subsidiair 18 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door, mr. L.H. de Jong, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 mei 2024.