ECLI:NL:RBZWB:2024:3117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
02-211190-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid bij verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 mei 2023 in Waalwijk een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats was, heeft met zijn elektrische fiets een botsing veroorzaakt met een tegemoetkomende fietser, waardoor deze ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door op de verkeerde helft van het fietspad te rijden. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een taakstraf op, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 19.089,29, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-211190-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ( [land] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
laatst opgegeven adres: [adres] ,
raadsvrouw mr. P.D.M. van Oers, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2024. Tegen verdachte is verstek verleend. De raadsvrouw van verdachte is wel verschenen, maar was niet gemachtigd verdachte te vertegenwoordigen. De officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.
Ter zitting is tevens de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] aan de orde gekomen. De benadeelde partij werd ter zitting bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.L. Kamsteeg, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de camerabeelden en de verklaring van verdachte. Het lijkt erop dat verdachte zijn elektrische fiets niet onder controle had. Verdachte heeft onvoldoende op de weg en het overige verkeer gelet. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, namelijk het overtreden van de verkeersregel om op je eigen weghelft te blijven, is dermate cruciaal dat daarmee de drempel van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW wordt behaald.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van het dossier en met name de beelden vast dat verdachte met zijn fiets in een bocht op de verkeerde helft van het fietspad is gaan rijden, waardoor hij de botsing met [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts is van belang dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld en dat ook niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit gekwalificeerd worden als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Aanmerkelijke schuldDe rechtbank is van oordeel dat fietspaden waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoet komende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals op de plaats van het ongeval het geval is, wegen zijn die vanuit verkeerstechnisch oogpunt bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van gebruikers vragen. Dit geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een bocht maakt.
Verdachte heeft onvoldoende aandacht geschonken aan de verkeerssituatie op dat moment, waarbij het fietspad een bocht maakte en er tegemoetkomend verkeer was op de andere helft van het fietspad. Gelet op de overzichtelijke situatie ter plaatse had hij dit wel moeten zien en zijn rijgedrag daarop moeten aanpassen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij met die situatie bekend was. Het was de route naar zijn werk en hij had deze al een aantal keren gereden. Desondanks is hij op de helft voor het tegemoetkomend verkeer gaan rijden. Kennelijk had verdachte op dat moment onvoldoende aandacht voor het andere verkeer. Dat hij dat op meerdere momenten had, kan blijken uit de beelden, waarop is te zien dat verdachte ook eerder al op de verkeerde helft van het fietspad reed.
Door onvoldoende aandacht te schenken aan de verkeerssituatie en het tegemoetkomend verkeer en het te ruim nemen van de bocht, zonder dat daar een duidelijke aanleiding voor was, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is niet gebleken.
Aard van het letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat door het ongeval bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten wonden aan zijn mond en lip, een gebroken schedel, een schedelbasisfractuur, hersenkneuzingen, een breuk in het linker aangezicht onder zijn oogkas, een bloeding in het hoofd en (al dan niet tijdelijke) gehoorschade in het linker oor waarvoor hij een operatie heeft moeten ondergaan, gelet op de aard en de gevolgen daarvan naar gewoon spraakgebruik – en gelet op vaste jurisprudentie hieromtrent – zonder meer als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 mei 2023 te Waalwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een rijtuig (fiets), daarmede rijdende over de weg, de Kleiweg zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
niet, althans niet bij voortduring, zijn, verdachtes, aandacht te richten en/of gericht
te houden op het voor hem, verdachte, gelegen (brom)fietspad, en
gekomen bij een bocht naar rechts op dit (brom)fietspad deze bocht te
ruim heeft genomen,
immers is hij, verdachte, met het door hem bestuurde rijtuig op de weghelft
bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht gekomen en
(frontaal) in aanrijding/botsing gekomen met een hem, verdachte,
tegemoetkomende fietser en diens fiets,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
hersenkneuzingen en een schedelbreuk en een
schedelbasisfractuur, werd toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Op 17 mei 2023 heeft zich een fietsongeval met zeer ernstige gevolgen voorgedaan. Verdachte heeft een botsing met zijn fiets veroorzaakt waardoor het slachtoffer ten val is gekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Als gevolg van het letsel heeft het slachtoffer meerdere operaties moeten ondergaan en heeft hij 4 maart jl. nog een epileptisch insult doorgemaakt. Hierdoor is hij nog altijd volledig arbeidsongeschikt. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding met zeer zware gevolgen voor het slachtoffer.
Gelet op zijn verklaring bij de politie na het zien van de beelden, is ook verdachte geschrokken van zijn rol bij de aanrijding en heeft hij zich zorgen gemaakt over de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte wel aan dat hij zich niet verantwoord heeft voor zijn gedrag door op de terechtzitting te verschijnen en uitleg te geven over zijn gedragingen.
Over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is weinig bekend. Er zijn geen omstandigheden bekend waarmee de rechtbank bij de strafoplegging rekening dient te houden. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor verkeersovertredingen. Wel is er sprake van een recente veroordeling voor een ander strafbaar feit, waar de rechtbank in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening mee moet houden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Gelet op de ernst van het feit en de impact van de gevolgen op het slachtoffer acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 19.089,29 bestaande uit € 15.000,00 immateriële schade en € 4.089,29 aan materiële schade.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering, nu het slachtoffer wordt bijgestaan door een advocaat die zijn standpunt over de vordering kenbaar kan maken. Bij een toewijzing van de vordering wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen zal worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
Schademaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 19.089,29bestaande uit € 15.000,- aan immateriële schade en € 4.089,29 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] te betalen
€ 19.089,29, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
130 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 mei 2024.