ECLI:NL:RBZWB:2024:3108

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/9002 ue
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV om hem geen WIA-uitkering toe te kennen per 22 maart 2022. Eiser had zich op 24 maart 2020 ziek gemeld vanuit de Werkloosheidwet en had op 31 december 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV weigerde de uitkering op basis van de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid was gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat de medische beperkingen van eiser niet voldoende onderbouwd waren. Eiser had klachten over zijn mentale gezondheid, maar de verzekeringsarts vond dat deze klachten niet objectief konden worden vastgesteld en dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren. Eiser had ook een verklaring van een zorgorganisatie over zijn insomniastoornis overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser voldoende hadden meegewogen.

De rechtbank concludeert dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsevaluatie ten grondslag lagen, geschikt waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld. Aangezien eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9002 WIA

uitspraak van 14 mei 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Kaya,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 29 juni 2023 (bestreden besluit) inzake de weigering om aan hem met ingang van 22 maart 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het UWV mr. M.W.G. Bombeeck.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 22 maart 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopadviseur voor 40 uur per week. Hij meldde zich op 24 maart 2020 vanuit de Werkloosheidwet ziek. Op 31 december 2021 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.
De verzekeringsarts b&b stelt in zijn rapportage van 19 juni 2023 dat hij ziet dat er veel klachten zijn. De beoordeling vindt echter niet plaats aan de hand van klachten. Van belang is dat er consistente beperkingen zijn die plausibel volgen uit de gevonden afwijkingen. De verzekeringsarts stelt dan de beperkingen vast en zet deze in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
Volgens de verzekeringsarts b&b is het onduidelijk waarom eiser beperkingen claimt voor bewustzijn, oriëntatie, waarnemen, geheugen, aandacht en concentratie, denken, handelen en willen, stemming, gevoel, realiteitszin, intelligentie, angst, verwardheid, ontremming en agitatie. De impulsontremming werd door de verzekeringsarts juist fors beperkt geacht (conflicten, samenwerken, contact met patiënten en klanten, geen leidinggevende taken). Beperkingen voor cognitieve functies konden niet worden geobjectiveerd en zijn voorbehouden aan veel ernstiger psychische ziektebeelden, zo stelt de verzekeringsarts b&b.
De verzekeringsarts b&b vindt het jammer dat [zorgorganisatie] , waar eiser onder behandeling is, geen uitspraak doet over het bereikte resultaat. De brief van 10 mei 2023 is volgens hem vooral een herhaling van de intakebrief.
De verzekeringsarts b&b stelt dat er naast astma mogelijk ook sprake is van COPD. De verzekeringsarts heeft hiermee rekening gehouden door een beperking aan te nemen voor hooikoorts en werken onder temperatuurwisselingen. De verzekeringsarts b&b vult in de FML aan dat eiser is aangewezen op het werken in een schone luchtomgeving.
De verzekeringsarts ziet bij het onderzoek aan de rug geen afwijkingen. Desondanks heeft hij toch flinke beperkingen aangenomen om de rug te ontzien. De verzekeringsarts b&b ziet geen noodzaak om hier iets aan te scherpen.
Een arbeidsduurbeperking is volgens de verzekeringsarts b&b niet te onderbouwen. Eiser is volledig beschikbaar. Verder zijn er geen ernstige energetische beperkingen, is het dagverhaal volledig gevuld en zijn er ook geen preventieve argumenten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 19 juni 2023.
5.2.
Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen zijn klachten en in het bijzonder zijn mentale klachten onvoldoende en onzorgvuldig hebben betrokken in de besluitvorming. Er is geen gedegen onderzoek verricht naar de aanwezige klachten en er zijn te geringe beperkingen aangenomen.
Eiser vindt dat de verzekeringsarts b&b de door hem in bezwaar overgelegde medische verklaring van [zorgorganisatie] onvoldoende heeft betrokken in de besluitvorming. Uit die verklaring blijkt dat eiser te kampen heeft met insomniastoornis en ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. In die verklaring is verder vermeld dat er gestart is met cognitieve gedragstherapie gericht op a) klachten (impulscontrole en slaaphygiëne) en b) opbouw van waardevolle activiteiten, sociale relatie en uiteindelijk weer werk. Eiser kan door zijn insomniastoornis moeilijk in slaap vallen en hij kan niet doorslapen. De slaapproblemen belemmeren eiser in het dagelijks functioneren. Eiser heeft in beroep een verklaring van [zorgorganisatie] van 7 augustus 2023 overgelegd.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien tijdens een fysiek spreekuur, kennisgenomen van het dossier en eiser zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. Er is een uitgebreide anamnese verricht waarbij uitvraag is gedaan naar de klachten, het dagverhaal en de behandelingen. De verzekeringsarts heeft een beperkte psychische belastbaarheid vastgesteld. Verder zijn er beperkingen aangenomen ten aanzien van fysiek zware inspanningen en dient er rekening te worden gehouden met fysieke omgevingseisen. In bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b het dossier ook bestudeerd. De door eiser in bezwaar ingebrachte medische informatie van [zorgorganisatie] , de longarts, de oefentherapeut en de huisarts is meegewogen in de heroverweging. Er is door de verzekeringsarts b&b een aanvullende beperking aangenomen ten aanzien van de longproblematiek. Voor het overige heeft de verzekeringsarts b&b het oordeel van de primaire verzekeringsarts overgenomen in de FML van 19 juni 2023.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische klachten, de longklachten en de rugklachten. Bij de opstelling van de FML hebben de verzekeringsartsen met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Vanwege de psychische klachten zijn beperkingen aangenomen in rubriek I: persoonlijk functioneren. Eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie (structuur en regelmaat zijn van belang) en werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (alleen af en toe). Ook zijn beperkingen aangenomen in rubriek II: sociaal functioneren. Eiser wordt beperkt geacht ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, samenwerken, en zeer beperkt ten aanzien van het omgaan met conflicten. Verder is eiser aangewezen op werk met beperkt contact met klanten of patiënten, en zonder leidinggevende aspecten.
Eiser heeft niet aangegeven op welke specifieke punten van de FML te weinig beperkingen zouden zijn aangenomen. Eiser claimt wel beperkingen ten aanzien van bewustzijn, oriëntatie, waarnemen, geheugen, aandacht en concentratie, denken, handelen en willen, stemming, gevoel, realiteitszin, angst, verwardheid, ontremming en agitatie. Dit zijn beperkingen in cognitieve functies die voorkomen bij mensen met (zeer) ernstige stoornissen. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de verklaring van [zorgorganisatie] niet blijkt van verdergaande beperkingen dan is aangenomen.
De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 19 juni 2023.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6.1.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041), wikkelaar (Sbc-code 267053) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
6.2.
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
7. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 22 maart 2022.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 14 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.