ECLI:NL:RBZWB:2024:3107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421224 / JE RK 24-650 en C/02/421226 / JE RK 24-652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in zaken van minderjarigen onder toezichtstelling

Op 2 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van minderjarigen, waarbij de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gecertificeerde instelling betrokken was. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om de zorgregeling te wijzigen en de schriftelijke aanwijzing van 28 maart 2024 te bekrachtigen, toegewezen. De zaak betreft de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waarbij de ouders, de moeder en de vader, betrokken zijn. De moeder heeft instemming gegeven met de verzoeken van de GI, terwijl de vader niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet meer wordt nageleefd en dat er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen, vooral [minderjarige 2], die al geruime tijd niet naar school gaat en geen huiswerk maakt. De kinderrechter heeft de GI de regie over de zorgregeling toebedeeld en een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd aan de vader voor het niet naleven van de schriftelijke aanwijzing. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
- C/02/421224 / JE RK 24-650
(wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken)
- C/02/421226 / JE RK 24-652
(bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Beschikking wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
in de zaken van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
In de zaak met kenmerk JE RK 24-650:
betreffende de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
In de zaak met kenmerk JE RK 24-652:
betreffende de minderjarige
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in de beide zaken als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Schuttkowski te Hulst,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-650:
- het verzoekschrift van de GI van 12 april 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 april 2024.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-652:
- het verzoekschrift van de GI van 12 april 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 april 2024;
- de email van de GI van 29 april 2024 met aanvullende informatie.
1.2.
Op 2 mei 2024 heeft de kinderrechter de beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Hoewel juist en tijdig opgeroepen, is de vader niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om over het verzoek te worden gehoord. [minderjarige 2] heeft hier geen gebruik van gemaakt. [minderjarige 1] wel; zij heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden op [datum] 2021.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2021 is bepaald dat het ouderschapsplan van 15 januari 2021 deel uitmaakt van deze echtscheidingsbeschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] elk weekend in de even weken van vrijdagavond 19:00 uur tot en met zondag 19:00 uur bij de vader verblijven, alsmede op elke woensdag uit school tot donderdagochtend voor school. Voor [minderjarige 2] is recent een aanvullende afspraak gemaakt, te weten dat hij op maandag na school naar de vader gaat, bij de vader eet en dan weer om 19:00 uur terug is bij de moeder.
2.5.
Bij beschikking van 27 november 2023 van de kinderrechter van deze rechtbank zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 27 november 2023 en tot 27 november 2024.
2.6.
De GI heeft op 28 maart 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
1. Vader zorgt ervoor dat [minderjarige 2] teruggaat naar moeder, [minderjarige 2] heeft immers zijn hoofdverblijfplaats bij moeder;
2. De omgang die met ouders en [minderjarige 2] is afgesproken in het kader van het contactherstel met vader is dat [minderjarige 2] op maandag na school naar vader gaat, daar blijft eten en om 19.00 uur weer terug bij moeder is. Vader wordt verzocht zich te houden aan deze afspraken. Vanuit de GI wordt overwogen of het passend is een wijzigingsverzoek van de omgang in te dienen;
3. Vader zegt afspraken bij de hulpverlening voor [minderjarige 2] niet af zodat [minderjarige 2] naar de hulpverlening gaat volgens de vaste afspraken, een telefonisch consult volstaat daarin niet;
4. Vader beïnvloedt [minderjarige 2] niet negatief daar waar het gaat om schoolgang, hulpverlening en de gemaakte omgangsafspraak met [minderjarige 2] ;
5. Vader committeert zich aan de afspraken zoals vastgelegd in het veiligheidsplan vanuit de GI.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk JE RK 24-650:
3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals deze is vastgelegd in het ouderschapsplan van 15 januari 2021 dat is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 9 maart 2021, te wijzigen en te bepalen dat
Primair
  • De regie over de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de GI wordt neergelegd, waarbij de wijze, frequentie en duur van de omgangsmomenten door de GI bepaald zal worden, en
  • [minderjarige 2] elke week
Subsidiair
- Er een regeling geldt zoals de rechtbank in goede justitie acht vast te stellen.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-652:
3.2.
De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. Tevens wordt verzocht een dwangsom op te leggen van € 100,00 per dag dat de vader de schriftelijke aanwijzing niet naleeft. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij graag wil dat de GI bepaalt wanneer zij haar vader ziet. Op dit moment wil [minderjarige 1] haar vader niet zien, ook niet onder begeleiding. Dat komt omdat er de afgelopen tijd veel heftige dingen zijn gebeurd. Volgens [minderjarige 1] heeft de vader moeite om zijn woede onder controle te krijgen. Zij hoopt dat de vader daarvoor hulp gaat zoeken, want zij mist haar vader wel. Op dit moment vindt [minderjarige 1] het echter niet veilig om naar de vader toe te gaan. [minderjarige 1] maakt zich dan ook erg veel zorgen over [minderjarige 2] , die nu al even bij de vader is. Zij hoopt dat [minderjarige 2] bovendien gaat inzien dat de vader het hem te veel naar de zin maakt en dat hij ook daarom niet goed zit daar.
4.2.
De GI handhaaft de verzoeken en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken in de beide zaken. De huidige zorgregeling van 9 maart 2021 is niet meer passend en wordt al geruime tijd niet meer uitgevoerd. Er is de afgelopen periode een tijdlang geen contact geweest tussen de vader en de minderjarigen. Op dit moment is er nog steeds geen (structureel) contact tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Tussen de vader en [minderjarige 2] is wel weer sprake van contact en daarom is de aanvullende afspraak gemaakt dat [minderjarige 2] op maandag na schooltijd naar de vader gaat, bij de vader eet en dan om 19:00 uur weer bij de moeder thuis is. De vader komt deze afspraak thans niet na; hij houdt [minderjarige 2] inmiddels al enige tijd tegen de afspraken in bij hem thuis. De GI vindt het gezien het voorgaande passend om de huidige zorgregeling zoals verzocht te wijzigen.
Ten aanzien van het verzoek om de schriftelijke aanwijzing van 28 maart 2024 te bekrachtigen, merkt de GI op dat de vader deze schriftelijke aanwijzing meermaals niet heeft opgevolgd. In plaats daarvan houdt de vader [minderjarige 2] nu voor de tweede keer zonder toestemming en al enige tijd bij hem thuis, heeft de vader [minderjarige 2] zonder toestemming op zijn adres ingeschreven, is de vader zonder kennisgeving niet verschenen op een afspraak op school en weigert de vader toestemming te verlenen voor het inzetten van alternatieve trajecten voor [minderjarige 2] in verband met de schorsing van [minderjarige 2] op school. Ook maakt [minderjarige 2] geen huiswerk nu hij bij de vader verblijft en heeft hij thans geen zinvolle dagbesteding. De GI merkt verder op dat het contact en de samenwerking met de vader zeer moeizaam verlopen. De vader heeft aangegeven dat hij geen contact meer met de GI wil en is niet bereid om tot afspraken te komen. In het recente contact is de vader bovendien meermaals dreigend en zeer respectloos geweest richting de GI. De GI vindt het erg belangrijk dat [minderjarige 2] spoedig weer bij de moeder kan verblijven en de schoolgang van [minderjarige 2] kan worden hervat. Mede daarom verzoekt de GI een dwangsom op te leggen ter hoogte van € 100,00 per dag dat de vader de schriftelijke aanwijzing niet nakomt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI in aanvulling op het voorgaande nog toegelicht dat [minderjarige 2] inmiddels al een maand niet naar school gaat en daardoor volledig stil staat in zijn ontwikkeling. Op filmpjes van [minderjarige 2] is bovendien te zien dat [minderjarige 2] om drie uur ’s nachts aan het vapen is en dat er bier in zijn buurt is. De vader zegt verder dat hij het contact tussen [minderjarige 2] en de moeder stimuleert, maar de moeder is op verschillende kanalen geblokkeerd. Daar heeft de GI de vader ook op aangesproken, echter de vader ondermijnt het gezag dat de GI vanuit de ondertoezichtstelling heeft volledig.
4.3.
De moeder stemt in met de beide verzoeken. Zij legt uit dat de minderjarigen het liefst weer contact willen met de vader, maar dat is op dit moment niet verantwoord. Het is goed dat de GI daarin de leiding gaat nemen. De minderjarigen ontvangen op dit moment hulpverlening vanuit [jeugdzorginstelling] . Dit hebben zij volgens de moeder hard nodig. Verder benoemt de moeder dat zij het erg zorgelijk vindt dat [minderjarige 2] nu al enige tijd bij de vader verblijft, vanuit daar niet naar school gaat en geen huiswerk maakt en volledig wordt meegenomen in de denk- en behandelwijze van de vader. De moeder legt uit dat [minderjarige 2] een wat lager intelligentieniveau heeft en daarom niet goed beseft dat dit niet goed voor hem is. Daarnaast is het nu erg lastig om met [minderjarige 2] in contact te komen. De moeder kan hem af en toe bereiken via een sms-berichtje. [minderjarige 2] zegt dan enkel dat het goed met hem gaat. Op Whatsapp en Snapchat is de moeder door [minderjarige 2] geblokkeerd.
In aanvulling op de moeder geeft de advocaat aan dat er sprake is van een zeer zorgelijke situatie, met name voor de minderjarigen. De advocaat benoemt dat er al lange tijd sprake is van veel agressie bij de vader. Volgens de advocaat is de vader belast met psychische problematiek en moet hij daar voor behandeld worden. Dat ziet de vader zelf niet in. [minderjarige 2] moet dan ook zo spoedig mogelijk weg bij de vader. Hoewel de moeder het belangrijk vindt dat er contact is tussen de vader en de minderjarigen, is zij van mening dat dat thans niet op een veilige manier kan. Mogelijk toekomstig contact moet daarom in ieder geval onder leiding en begeleiding van de GI plaatsvinden. De advocaat merkt verder nog op dat zowel de Raad en de GI als de school en de moeder door de vader worden bedreigd. Gelet daarop begrijpt de advocaat dat de GI een dwangsom verzoekt.

5.De beoordeling

Verzoek tot wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken (JE RK 24-650):
5.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op het verzoek van, onder andere, de GI kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van het bepaalde in artikel 1:265g lid 3 BW geldt deze regeling zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, lid 2, onder a, BW.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat er al geruime tijd geen uitvoering wordt gegeven aan de huidige zorgregeling zoals deze is vastgelegd in het ouderschapsplan van 15 januari 2021 dat is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 9 maart 2021. Er is vanaf februari 2023 een tijdlang geen contact geweest tussen de vader en de minderjarigen en dat is voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] thans nog steeds het geval. Uit het gesprek dat de kinderrechter met [minderjarige 1] heeft gevoerd, is het de kinderrechter gebleken dat er de afgelopen tijd veel ingrijpende gebeurtenissen bij de vader hebben plaatsgevonden. De vader lijkt zijn woede en frustraties moeilijk onder controle te kunnen houden. Als gevolg daarvan voelt [minderjarige 1] zich niet veilig bij de vader en wenst zij – ondanks dat zij haar vader mist – op dit moment geen contact met de vader. Tussen de vader en [minderjarige 2] is er inmiddels wel weer contact. De kinderrechter begrijpt dat de (aanvullende) afspraak die in het kader van het contactherstel tussen [minderjarige 2] en de vader is gemaakt voor de maandagmiddag niet wordt nagekomen; [minderjarige 2] verblijft tegen de afspraken in al enige tijd volledig bij de vader. Over dit verblijf van [minderjarige 2] bij de vader zijn erg veel zorgen; in de eerste plaats omdat [minderjarige 2] al lange tijd niet meer naar school gaat, geen huiswerk maakt of dagbesteding heeft, en vrijwel geen contact heeft met zijn moeder. Daarnaast zijn er zorgen over de mogelijke agressie en eventuele persoonlijke problematiek van de vader. Ook weigert de vader buiten de afspraken van [minderjarige 2] bij [jeugdzorginstelling] tot op heden mee te werken aan de door de GI voorgestelde hulpverleningstrajecten voor [minderjarige 2] . De kinderrechter begrijpt voorts dat het contact tussen de vader en de GI zeer moeizaam verloopt en dat de vader de afgelopen tijd diverse dreigementen heeft geuit richting de GI, maar ook op school. Vanwege deze omstandigheden heeft de GI op 28 maart 2024 een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven.
5.3.
De kinderrechter vindt dit een zeer zorgelijke situatie en volgt de GI dat de huidige zorgregeling met de vader op dit moment niet passend is en niet kan worden uitgevoerd. Er zal de komende tijd eerst onderzoek moeten worden gedaan naar de mogelijkheden van contactherstel tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , en vervolgens moet worden onderzocht welke zorgregeling met de vader passend is en in het belang van de minderjarigen wordt geacht. Daarbij merkt de kinderrechter op dat het van groot belang is dat [minderjarige 2] zo spoedig mogelijk weer bij de moeder zal verblijven en [minderjarige 2] vanuit daar zijn schoolgang kan hervatten en/of deel kan gaan nemen aan de door de GI voorgestelde hulpverleningstrajecten. Onduidelijk is of [minderjarige 2] thans in een veilige en verantwoorde opvoedsituatie verkeert en daarnaast staat [minderjarige 2] inmiddels al lange tijd stil in zijn ontwikkeling, hetgeen erg zorgwekkend is.
5.4.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter de door de GI verzochte wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. De kinderrechter zal het verzoek dan ook toewijzen en zal bepalen dat, onder wijziging van de huidige zorgregeling, de aanvullende afspraak tussen de vader en [minderjarige 2] , inhoudende dat [minderjarige 2] op maandag uit school naar de vader gaat, daar eet en om 19:00 uur weer bij de moeder thuis is wordt vastgelegd en de verdere regie over de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de GI wordt belegd, waarbij de GI de wijze, frequentie en duur van de omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarigen zal bepalen.
Verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing (JE RK 24-652):
5.5.
Ingevolge artikel 1:263, eerste lid van het BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing opvolgen. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel kan de GI de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Tegelijkertijd kan een door de wet toegelaten dwangmiddel worden verzocht bij niet nakoming van deze aanwijzing tenzij het belang van de minderjarige zich tegen oplegging daarvan verzet.
5.6.
De schriftelijke aanwijzing van de GI wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht. Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders dan wel de minderjarige niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dat is naar het oordeel van de kinderrechter beide het geval. De kinderrechter overweeg als volgt.
5.7.
Gesteld noch gebleken is dat de schriftelijke aanwijzing niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige 2] onder toezicht van de GI is gesteld en dat dit met zich meebrengt dat de uitvoering daarvan in handen is van die GI. Zij was daarom bevoegd en er was aanleiding om aan de met het gezag belaste ouder, te weten de vader, een schriftelijke aanwijzing te geven, nu zij door toedoen van de vader niet in de gelegenheid wordt gesteld om uitvoering te geven aan de maatregel. De schriftelijke aanwijzing is zorgvuldig opgesteld en voldoet aan de hieraan te stellen eisen. De aanwijzing is voldoende concreet en duidelijk in wat er van de vader wordt verwacht.
5.8.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat de vader ervan overtuigd is dat [minderjarige 2] voorlopig bij de vader dient te verblijven en er dus geen uitvoering moet worden gegeven aan de omgangsafspraken, [minderjarige 2] niet naar school dient te gaan of een dagbesteding nodig heeft en [minderjarige 2] niet moet deelnemen aan de door de GI voorgestelde hulpverleningstrajecten. De kinderrechter begrijpt uit de overgelegde stukken dat de vader aan de GI heeft laten weten dat hij de schriftelijke aanwijzing niet serieus neemt en hij zich niet aan de afspraken van de GI zal gaan houden, maar zijn eigen plannen maakt en volgt.
5.9.
Het is de kinderrechter dan ook genoegzaam gebleken dat de vader voor nu en de (nabije) toekomst niet van plan is zich te voegen naar de regels die de GI hem voorschrijft. De schriftelijke aanwijzing is dan ook noodzakelijk om de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen te bereiken.
5.10.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing zal bekrachtigen. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het op dit moment in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de vader medewerking verleent aan de schriftelijke aanwijzing van de GI van 28 maart 2024, zodat de huidige, zorgelijke situatie waarin de vader [minderjarige 2] zonder toestemming bij hem houdt, [minderjarige 2] niet naar school gaat of een zinvolle dagbesteding heeft, de hulpverleningstrajecten niet kunnen worden opgestart en er geen vrijwel geen contact is tussen [minderjarige 2] en de moeder, kan worden doorbroken.
Dwangsom
5.11.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een dwangsom bij niet nakoming van de schriftelijke aanwijzing moet worden toegewezen. Daartoe is redengevend dat het niet aannemelijk is dat de vader de schriftelijke aanwijzing en de bekrachtiging daarvan zonder dwangsom zal naleven, nu hij niet open lijkt te staan voor contact met en enige aanwijzing van de GI. De kinderrechter overweegt dat de dwangsom hier als hulpmiddel ingezet dient te worden om de vader te bewegen tot naleving van de schriftelijke aanwijzing.
5.12.
Daarbij ziet de kinderrechter aanleiding om aan te sluiten bij de in de schriftelijke aanwijzing genoemde dwangsom ter hoogte van € 100,00 voor iedere dag dat de vader de schriftelijke aanwijzing niet nakomt. De kinderrechter zal de dwangsom maximeren, zoals hierna in het dictum te vermelden.
Ten aanzien van de beide verzoeken met kenmerken JE RK 24-650 en JE RK 24-652:
Uitvoerbaar bij voorraad
5.13.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.14.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-650:
6.1.
wijzigt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaalt deze als volgt:
  • [minderjarige 2] gaat elke maandagmiddag na school naar de vader, eet daar een maaltijd en is om 19:00 uur weer terug bij de moeder;
  • de verdere regie over de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt bij de GI neergelegd, waarbij de wijze, frequentie en duur van de omgangsmomenten door de GI bepaald zal worden.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-652:
6.2.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 28 maart 2024;
6.3.
legt op aan de vader een dwangsom van € 100,00 (zegge: honderd euro) voor iedere dag dat hij de schriftelijke aanwijzing niet nakomt, tot een maximum van € 3.000,00 (zegge: drieduizend euro) is bereikt.
In de beide zaken met kenmerken JE RK 24-650 en JE RK 24-652:
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 10 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.