ECLI:NL:RBZWB:2024:3097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/02/414585 / FA RK 23-4661
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijf van minderjarigen in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, verzoeker, heeft verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, aangezien zij momenteel bij hem verblijven en hij hen de rust biedt die zij nodig hebben. De vrouw, verweerster, heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen bij de man wonen en dat de vrouw akkoord gaat met de verzoeken van de man, vooral gezien haar aanstaande opname voor behandeling van haar verslaving.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarigen de mogelijkheid hebben gehad om hun mening te uiten, en dat zij beiden aangeven bij de man te willen blijven wonen. De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de belangen van de kinderen en de huidige situatie, waarin de man hen stabiliteit en rust biedt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij bij de man blijven wonen en heeft het verzoek van de man toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/414585 / FA RK 23-4661
Datum uitspraak: 8 mei 2024
beschikking vaststelling hoofdverblijf
in de zaak van
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen,
tegen
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 5 oktober 2023 ingekomen verzoek tot vaststelling hoofdverblijf, met bijlagen.
1.2
Op 25 maart 2024 is het verzoek van de man tot vaststelling hoofdverblijf van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/419561 / JE RK 24-355) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op het verzoek van de Raad is bij separate beschikking beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen de vrouw en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
Als informant is voor de mondelinge behandeling uitgenodigd de Gecertificeerde Instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, echter zij was niet aanwezig.
1.4
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op 21 maart 2024 ieder een apart gesprek gevoerd met de rechter. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2007;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2010.
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
De minderjarigen verblijven bij de man en staan in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven op zijn adres.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2007, en van [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2010, bij de man te bepalen.
3.2
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag kan vaststellen, waaronder de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijf heeft. Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
4.2
Het is de rechtbank gebleken dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment bij de man verblijven en op het adres van de man staan ingeschreven in de BRP zonder dat de vrouw daar formeel gezien mee heeft ingestemd. De man verzoekt daarom vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Volgens de man ervaren de minderjarigen bij hem thuis de rust die zij hard nodig hebben om zich weer te kunnen gaan focussen op hun eigen ontwikkelingstaken.
4.4
Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, begrijpt de rechtbank voorts dat een vergelijk tussen partijen niet beproeft hoeft te worden, nu de vrouw accepteert dat [minderjarige 2] bij de man blijft wonen. [minderjarige 2] woont inmiddels al enige tijd bij de man en geeft zelf ook aan bij de man te willen blijven wonen. Het is de rechtbank daarnaast gebleken dat de vrouw akkoord gaat met het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man, omdat de vrouw de komende tijd in Stichting Emergis zal worden opgenomen om te worden behandeld voor haar verslaving en om een traumabehandeling te ondergaan. Aangezien thans nog niet bekend is voor welke periode de vrouw opgenomen zal moeten worden, kunnen de minderjarigen volgens de vrouw voorlopig niet bij haar terugkeren. Daarom stemt zij voor nu in met het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man te bepalen.
4.5
De rechtbank is gelet op de overgelegde stukken, hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling en in de gesprekken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de Raad van oordeel dat de huidige situatie in het belang van de minderjarigen moet worden voortgezet. Dat betekent dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man zal vaststellen. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de minderjarigen de afgelopen jaren behoorlijk wat hebben meegemaakt en veel behoefte hebben aan duidelijkheid en rust. Deze rust wordt hen op dit moment in de thuissituatie bij de man geboden. Daarnaast blijkt uit de gesprekken die de rechter met de minderjarigen heeft gevoerd dat [minderjarige 2] bij zijn vader wil blijven wonen en dat [minderjarige 1] , hoewel zij het liefst bij haar moeder wil wonen, vindt dat het op dit moment voor haar beter is om bij haar vader te wonen. Zij ervaart daar veel meer rust, waardoor zij zich onder andere beter kan concentreren op haar studie. De rechtbank gunt het de minderjarigen dat er spoedig een periode van meer rust aanbreekt, waarbij zij zich volledig kunnen gaan focussen op hun eigen ontwikkeling en zich kunnen gaan richten op hun eigen toekomst. Daarom acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij bij de man blijven wonen. De rechtbank zal het onweersproken verzoek van de man gelet op het voorgaande toewijzen en bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van heden hun hoofdverblijf bij de man hebben.
4.6
Aangezien de minderjarigen vanaf 25 maart 2024 onder toezicht zijn gesteld van de Gecertificeerde Instelling: Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, gevestigd te Middelburg (verder GI), verzoekt de rechtbank partijen om de GI een afschrift van deze beschikking te doen toekomen.
4.7
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen is dat deze beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2007 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2010 hun hoofdverblijf bij de man hebben;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024 in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.