4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 april 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 27 oktober 2022, pagina 26 tot en met 31, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023004410.
Feit 2
Vaststaande feiten en omstandighedenOp basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft op 31 juli 2022 ruzie gekregen met het [slachtoffer] . Tijdens deze ruzie heeft verdachte [slachtoffer] met zijn voet tegen haar gezicht geschopt, waardoor [slachtoffer] letsel aan haar gebit heeft opgelopen. Zo zijn vijf tanden van haar bovengebit naar achteren geklapt en heeft zij tot op heden geen gevoel meer in drie van deze tanden. [slachtoffer] heeft een aantal weken een spalk gedragen en meerdere tandartsbehandelingen ondergaan.
Het primair ten laste gelegde
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling. Voor een bewezenverklaring is nodig dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en opzet op het toebrengen daarvan.
Letsel slachtoffer
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat bij het toebrengen van gebitsschade niet zonder meer sprake hoeft te zijn van zwaar lichamelijk letsel, waardoor nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot de aard van het letsel, de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel noodzakelijk zijn.
Uit het tandheelkundig dossier is gebleken dat nadere tandartsbehandelingen noodzakelijk zijn om mogelijke onomkeerbare schade aan het gebit van [slachtoffer] te voorkomen. Daaruit blijkt weliswaar de noodzaak van het medisch ingrijpen, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit onvoldoende wat de duur van het herstel zal zijn en of er wel of geen uitzicht is op (volledig) herstel. Nu onvoldoende duidelijkheid bestaat over de te verwachten eindsituatie, kan niet worden vastgesteld dat sprake is van langdurig en/of blijvend lichamelijk letsel. Het letsel van [slachtoffer] kan daarom niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 2 zoals primair tenlastegelegd.
Het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat verdachte bewust heeft beoogd dergelijk letsel toe te brengen, is niet gebleken. Wel heeft verdachte met zijn handelen, namelijk het schoppen tegen het gezicht van [slachtoffer] , de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het betreft een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. De kans dat iemand door met kracht te schoppen tegen het gezicht zwaar lichamelijk letsel oploopt, is een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Deze wetenschap mag bij verdachte bekend worden verondersteld. Dat met kracht is geschopt, blijkt uit het letsel van [slachtoffer] en het letsel aan de voet van verdachte dat hij als gevolg van het geven van de schop heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de handeling van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop ook bewust heeft aanvaard.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Feit 3
[slachtoffer] heeft op 27 oktober 2022 aangifte gedaan van meerdere mishandelingen gepleegd in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 september 2022 door verdachte, haar toenmalige levensgezel. In deze aangifte heeft [slachtoffer] diverse momenten van geweld omschreven. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar op verschillende data meermalen tegen het hoofd, gezicht en lichaam heeft geslagen, dat verdachte haar tegen het lichaam en gezicht heeft geschopt en dat hij haar keel heeft dichtgeknepen. De rechtbank dient te beoordelen of de aangifte van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijs in het dossier.
Slaan tegen het gezicht, hoofd en lichaam
Uit het sfeerproces-verbaal van [verbalisant] volgt onder meer dat op meerdere data door omstanders is gemeld dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen. Deze handelingen en data komen grotendeels overeen met de handelingen en data die [slachtoffer] in haar aangifte noemt. Naar aanleiding van de melding van het eerste incident op 1 januari 2021 is letsel in het gezicht van [slachtoffer] waargenomen door de politie. Het laatste incident dat in de aangifte wordt genoemd, betreft het op 13 september 2022 slaan tegen de spalk die bij [slachtoffer] was geplaatst naar aanleiding van de poging zware mishandeling onder feit 2. Hiervoor kan steun worden gevonden in het tandheelkundig dossier, waaruit blijkt dat [slachtoffer] naar aanleiding van dit incident naar de tandarts is geweest voor een behandeling. Verder blijkt ook uit de verklaring van [getuige] dat [slachtoffer] werd geslagen. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] haar belde, terwijl zij op dat moment door verdachte werd geslagen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangifte voor wat betreft het slaan tegen het gezicht, hoofd en lichaam voldoende wordt ondersteund door de genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Schoppen tegen het lichaam
Ten aanzien van het schoppen door verdachte tegen het lichaam van [slachtoffer] merkt de rechtbank allereerst op dat het reeds bewezenverklaarde feit 2 op de tenlastelegging binnen de ten laste gelegde periode van feit 3 valt. Uit de aangifte blijkt dat verdachte [slachtoffer] ook op andere momenten heeft geschopt. Dat wordt in voldoende mate ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , waarin foto’s van het letsel van [slachtoffer] worden omschreven. De rechtbank acht daarmee ook het meermalen schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Dichtknijpen van de keel
[slachtoffer] had gedurende de ten laste gelegde periode veelvuldig contact met jongerenwerkster [getuige] . [getuige] is als getuige gehoord en heeft over verschillende incidenten tussen verdachte en aangeefster verklaard. [getuige] werd op 27 januari 2021 gebeld door [slachtoffer] , omdat zij op dat moment werd mishandeld door verdachte. [slachtoffer] is direct daarna naar [getuige] gevlucht en [getuige] heeft vervolgens een rode handafdruk in de hals van [slachtoffer] waargenomen. Dit incident is ook opgenomen in het sfeerproces-verbaal.
Verder heeft [slachtoffer] in haar aangifte ook verklaard over een incident in december 2021 waarbij verdachte op bed haar keel heeft dichtgeknepen In het sfeerproces-verbaal wordt daarover vermeld dat [slachtoffer] naar aanleiding van een melding over huiselijk geweld heeft verklaard dat verdachte haar bij haar kaak en keel had vastgepakt en op bed had gedrukt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het meermalen dichtknijpen van de keel van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank alle onder feit 3 ten laste gelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen. Voor wat betreft de pleegperiode concludeert de rechtbank dat zij hiervoor heeft vastgesteld dat het eerste incident op 1 januari 2021 heeft plaatsgevonden en het laatste incident op 13 september 2022. Zij ziet daarom geen aanleiding om de pleegperiode in tijd te beperken.