ECLI:NL:RBZWB:2024:3065

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
02-140516-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanrandingen en ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere aanrandingen en het bewegen van minderjarigen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor drie aanrandingen en het opzettelijk bewegen van een minderjarige tot het plegen van ontuchtige handelingen. De feiten vonden plaats tussen juni en oktober 2023, waarbij de verdachte zich schuldig maakte aan het dwingen van slachtoffers tot het dulden van seksuele handelingen en het tonen van zijn geslachtsdeel aan minderjarigen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 85 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 150 uren met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die in behandeling is bij een GGZ-instelling. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De vorderingen van benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die de slachtoffers hebben geleden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-140516-23
vonnis van de meervoudige kamer van 10 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A.E.S. Heijnen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:[slachtoffer 1] heeft gedwongen te dulden dat zij met foto’s van het geslachtsdeel
van verdachte en met seksueel getinte berichten werd geconfronteerd;
feit 2:[slachtoffer 2] heeft aangerand door haar op haar billen te slaan;
feit 3:[slachtoffer 3] heeft aangerand door haar op haar billen te slaan;
feit 4:[slachtoffer 4] heeft aangerand door haar op haar billen te slaan;
feit 5:heeft gemasturbeerd in het zicht van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , terwijl hij wist of moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt;
feit 6:door belofte van geld en door misbruik van zijn overwicht heeft gepoogd
[slachtoffer 7] te bewegen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 2 tot en met 6 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van feit 1 voert de officier van justitie aan dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte foto’s van zijn geslachtsdeel naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd. Daartoe voert de officier van justitie aan dat verdachte wisselend heeft verklaard en dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de tekstberichten heeft [slachtoffer 1] verklaard dat deze berichten niet rechtstreeks naar haar zijn gestuurd, waardoor dat onderdeel van feit 1 niet kan worden bewezen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om verdachte van dat onderdeel partieel vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Daartoe voert de verdediging aan dat aangeefster tegenstrijdig heeft verklaard, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Op basis van enkel de foto kan niet worden vastgesteld dat het aangeefster is die deze foto en de tekstberichten van verdachte heeft ontvangen. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte vrij te spreken van feit 1. Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 6 refereert de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij via Snapchat een foto van het geslachtsdeel van verdachte heeft ontvangen met daarbij de tekstberichten zoals tenlastegelegd. Verdachte ontkent dit feit van meet af aan stellig.
[slachtoffer 1] heeft een aanvullende verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Ten aanzien van de tekstberichten heeft zij, anders dan bij de politie, verklaard dat een vriendin van haar de ontvanger van deze tekstberichten was en dat zijzelf enkel foto’s van die berichten heeft gemaakt. Nu [slachtoffer 1] niet de ontvanger van de tekstberichten was, kan dat onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van de foto van het geslachtsdeel van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] heeft op meerdere punten wisselend verklaard. Zo heeft zij bij de politie een andere verklaring afgelegd dan bij de rechter-commissaris over onder meer het moment van ontvangst van de foto en over wat zij aan het doen was op het moment van het openen van de foto. Gelet op deze wisselende verklaring en de consistente verklaring van verdachte dat hij de foto weliswaar aan andere vrouwen maar niet aan [slachtoffer 1] heeft gestuurd, heeft de rechtbank niet de benodigde overtuiging gekregen dat verdachte die foto ook aan [slachtoffer 1] heeft gestuurd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 april 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 5 juni 2023, pagina 43, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023140327.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 april 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 9 juni 2023, pagina 91, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023144145.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 april 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] d.d. 8 juni 2023, pagina 88, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023143299.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 april 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] d.d. 18 oktober 2023, pagina 104, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023266358;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] d.d. 18 oktober 2023, pagina 114, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023266358;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] d.d. 20 oktober 2023, pagina 108, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023266358;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 6] d.d. 20 oktober 2023, pagina 120, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023266358;
Feit 6
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 april 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] d.d. 1 november 2023, pagina 142, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023278838;
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 7] d.d. 1 november 2023, pagina 148, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023278838;
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
op 5 juni 2023 te [plaats 1] , door een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het meermalen met kracht slaan op de billen van die [slachtoffer 2] ;
feit 3op 7 juni 2023 te [plaats 1] , door een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van [slachtoffer 3] , die [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het met kracht slaan op de billen van die [slachtoffer 3] ;
feit 4
op 8 juni 2023 te [plaats 1] , door een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van [slachtoffer 4] , die [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het met kracht slaan op de billen van die [slachtoffer 4] ;
feit 5
op 17 oktober 2023 te Sprundel [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag 2] 2011 en [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag 3] 2012, van wie hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft verdachte, terwijl hij in zijn auto zat, voornoemde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] aangesproken en bij zich geroepen en heeft verdachte vervolgens in het zicht van deze [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] gemasturbeerd en zijn, verdachtes, ontblote en stijve penis getoond en deze met zijn handen aangeraakt;
feit 6
op 31 oktober 2023 te Etten-Leur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door beloften van geld, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht (gelet op het leeftijdsverschil) [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedag 4] 2009, die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen, met dat opzet,
- naast voornoemde [slachtoffer 7] is gaan rijden met zijn, verdachtes, auto en
- zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft getoond aan voornoemde [slachtoffer 7] en
- voornoemde [slachtoffer 7] heeft aangesproken en
- die [slachtoffer 7] een briefje van 50 euro heeft getoond en daarmee heeft gewapperd en daarbij - zakelijk weergegeven
- heeft gevraagd of zij, [slachtoffer 7] , wat geld wilde verdienen door zijn, verdachtes, geslachtsdeel in haar mond te doen en hem, verdachte, te pijpen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Daartoe voert de officier van justitie aan dat uit het reclasseringsadvies van 22 april 2024 blijkt dat de problematiek van verdachte van invloed is geweest ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Daartoe voert de verdediging aan dat sprake is van psychische problematiek die van invloed is op de gedragskeuzes van verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de toerekenbaarheid van verdachte. Uit het reclasseringsadvies van 22 april 2024 volgt dat de reclassering vermoedens heeft dat de psychische problematiek van verdachte bepalend is geweest voor zijn gedrag. De reclassering geeft in haar advies de overweging mee om de mate van toerekenbaarheid nader te onderzoeken. De rechtbank heeft daartoe echter geen noodzaak gezien.
Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, levert dit het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 280 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering. Verder vordert de officier van justitie de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie houdt in haar eis rekening met het advies van de reclassering en het belang van behandeling van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij de strafoplegging rekening te houden met de psychische problematiek van verdachte. Verdachte ondergaat inmiddels een behandeling en het is onwenselijk om deze behandeling te doorkruisen. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarbij verzoekt de verdediging een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de aanranding van twee minderjarige meisjes en een meerderjarige vrouw. Daarnaast heeft verdachte gemasturbeerd in het zicht van twee minderjarige meisjes en heeft hij gepoogd een minderjarig meisje te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Met deze feiten heeft verdachte een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft met zijn gedrag gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de jonge slachtoffers.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit het reclasseringsadvies van 22 april 2024 blijkt dat verdachte sinds januari 2024 klinisch wordt behandeld bij [ggz-instelling] . Tijdens deze behandeling is vastgesteld dat sprake is van parafilie. Nader onderzoek naar het specificeren van het seksueel afwijkend gedrag van verdachte wordt noodzakelijk geacht. Verdachte staat open voor behandeling en werkt daar goed aan mee. De reclassering adviseert dan ook om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, nu onderbreking van de behandeling van verdachte niet wenselijk is. Zonder behandeling is immers sprake van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert de rechtbank dan ook om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, zelfstandig begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod en het vermijden van contact met minderjarigen. Daarnaast wordt geadviseerd om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de strafoplegging allereerst gekeken naar straffen die worden opgelegd bij soortgelijke feiten. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte geen strafblad heeft en al 85 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het advies van de reclassering en het belang van behandeling van verdachte. Verdachte is inmiddels geplaatst in een kliniek en werkt mee aan zijn behandeling. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt niet op zijn plaats. Wel acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf passend nu zij de oplegging van bijzondere voorwaarden van belang acht.
Anders dan de reclassering adviseert, ziet de rechtbank geen noodzaak tot het opleggen van een locatieverbod en contactverbod met minderjarigen. Verdachte mag zich ook zonder een door de rechtbank opgelegd locatieverbod al niet meer op het terrein van de scouting bevinden en hij is daar inmiddels een jaar niet meer geweest. Met de scholengemeenschap waarvoor de reclassering een locatieverbod adviseert, heeft verdachte geen speciale band. Ten aanzien van een contactverbod met minderjarigen is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk verbod moeilijk te handhaven valt. Bovendien is gebleken dat verdachte zich niet specifiek voelt aangetrokken tot jonge kinderen.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 85 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 150 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan deze proeftijd verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en zelfstandig begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Nu sprake is van een recidiverisico indien verdachte niet wordt behandeld, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, zodat een eventueel hoger beroep de behandeling van verdachte niet doorkruist.
Voorlopige hechtenis
Gedurende de procedure is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Nu de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd gelijk aan het voorarrest, zal zij ambtshalve het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 250,00 aan immateriële schade voor feit 1. Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 474,43 aan materiële schade voor feit 2. De gevorderde schade bestaat uit € 173,29 aan gederfde inkomsten van benadeelde [slachtoffer 2] en € 301,14 aan gederfde inkomsten van haar moeder.
Gederfde inkomsten moederDe gederfde inkomsten van de moeder van de benadeelde betreft verplaatste schade. In beginsel heeft echter alleen de benadeelde partij zelf recht op vergoeding van kosten, tenzij het gaat om kosten die hij, indien de benadeelde die zelf zou hebben gemaakt, van de aansprakelijke partij had kunnen vorderen. In het verzoek om schadevergoeding is niet nader toegelicht waarom sprake is van gederfde inkomsten aan de zijde van de moeder van benadeelde. Daarmee is onvoldoende gesteld om die kosten aan te merken als verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank wijst dit deel van de vordering dan ook af.
Gederfde inkomsten benadeelde
Ten aanzien van de gederfde inkomsten van benadeelde [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Nu niet is weersproken dat de benadeelde de gestelde schade als gevolg van dit feit heeft geleden, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 173,29. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 173,29 aan materiële schade, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2023. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 350,00 aan immateriële schade voor feit 4.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij dit voldoende onderbouwd. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in verglijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 150,00 billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 150,00 aan immateriële schade, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2023. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een schadevergoeding van € 480,22 voor feit 5.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 30,22 voor reiskosten naar het politiebureau voor het doen van aangifte. De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu deze kosten niet zijn betwist, wijst de rechtbank de vordering in zoverre toe.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert € 450,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij dit voldoende onderbouwd en is, mede gelet op de aard en ernst van de normschending, sprake van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immaterieel nadeel. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in verglijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 250,00 billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 280,22, waarvan € 30,22 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.5
Benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een schadevergoeding van € 5.500,00 voor feit 6.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 500,00 aan materiële schade. Deze schade bestaat uit gederfde inkomsten van haar moeder, hetgeen verplaatste schade betreft. In beginsel heeft echter alleen de benadeelde partij zelf recht op vergoeding van kosten, tenzij het gaat om kosten die hij, indien de benadeelde die zelf zou hebben gemaakt, van de aansprakelijke partij had kunnen vorderen. In het verzoek om schadevergoeding is niet nader toegelicht waarom sprake is van gederfde inkomsten aan de zijde van de moeder van benadeelde. Daarmee is onvoldoende gesteld om die kosten aan te merken als verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank wijst dit deel van de vordering dan ook af.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade ten behoeve van het Fonds Slachtofferhulp. Nu zij die vordering overigens niet heeft toegelicht, zal de rechtbank haar niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen computer is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu daarop kinderporno is aangetroffen. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen telefoon aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 45, 57, 246, 248a en 248d van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 4:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 5:een persoon, van wie hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van
zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen
getuige te zijn van seksuele handelingen, meermalen gepleegd;
feit 6:poging tot door giften of beloften van geld of goed een persoon waarvan hij weet
of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet
heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen;
en
poging tot door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de
leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige
handelingen te plegen;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 85 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich laat opnemen bij [ggz-instelling] , GGZWNB of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is met ingang van januari 2024 gerealiseerd. De opname duur teen jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte meewerkt aan onderzoek naar mogelijkheden ten aanzien van wonen en verblijft indien positief geïndiceerd in een nog nader te bepalen instelling of een ander einstelling voor begeleid zelfstandig of beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na positieve indicatie en aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Computer (G2601727);
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Telefoontoestel (G2601728);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 173,29aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 173,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
3 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 150,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 4] (feit 4), € 150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
3 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 280,22, waarvan € 30,22 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 6] (feit 5), € 280,22 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
5 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 7]
-
wijst de materiële vorderingvan de benadeelde partij
af;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 7] niet-ontvankelijkin de
immateriële vorderingen bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 mei 2024.