ECLI:NL:RBZWB:2024:3034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
02-263364-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van roekeloos rijden, bezit van cocaïne en verzet tegen aanhouding

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijden, het bezit van bijna 100 gram cocaïne en verzet tegen zijn aanhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 september 2022 in Oosterhout en Drunen met een personenauto roekeloos heeft gereden, waarbij hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Dit leidde tot levensgevaar voor andere weggebruikers. Daarnaast heeft de verdachte bijna 100 gram cocaïne in zijn bezit gehad, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. Tijdens zijn aanhouding heeft hij zich verzet tegen de politie, wat als wederspannigheid is gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden, waarvan elf maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, het feit dat de verdachte sinds het incident niet meer met justitie in aanraking is gekomen, en zijn huidige situatie als zelfstandige. De rechtbank heeft benadrukt dat het roekeloze rijgedrag van de verdachte niet alleen hem, maar ook andere weggebruikers in gevaar heeft gebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter mr. J. van Riet was, samen met mr. D. van Kralingen en mr. M. Breeman.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-263364-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A. Aïssal, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en in ernstige mate schenden van de verkeersregels, waardoor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan;
feit 2: bijna 100 gram cocaïne vervoerd dan wel in zijn bezit heeft gehad;
feit 3: zich verzet heeft tegen zijn aanhouding.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het verzet tegen de aanhouding, zoals onder feit 3 tenlastegelegd, heeft de verdediging vrijspraak verzocht. Verdachte lag verstijfd door het handelen van de politie. Dit kan niet als wederspannigheid gekwalificeerd worden. Het proces-verbaal dat is opgemaakt is daarvoor ook te summier. Er is wel wettig bewijs, maar het is niet overtuigend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte heeft de feiten 1 en 2 bekend en door of namens verdachte is geen vrijspraak bepleit. Om die reden wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 24 april 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina 11 tot en met 14;
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het onderzoek aan de verdovende middelen, pagina 19;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2022.09.13.137 (aanvraag 001), d.d. 13 september 2022, pagina 22;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2022.09.13.137 (aanvraag 002), d.d. 13 september 2022, pagina 23.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en wat ter zitting is behandeld, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 4 september 2022 te Oosterhout en Drunen en Vlijmen, als bestuurder van een voertuig (personenauto Renault Clio [kenteken] ), daarmee rijdende op meerdere wegen, A27 en A59 en Doorloop (Drunen) en Spoorlaan (Drunen) en Parallelweg-West (Vlijmen), zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- te rijden met een veel hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid en
- rechts in te halen en
- (met hoge snelheid) in te sturen en/of af te rijden op een politievoertuig en
- meerdere bestuurders van andere voertuigen te dwingen om plaats te maken waardoor bestuurders van andere voertuigen een noodremming moesten uitvoeren en/of (daarbij) een abrupte stuurbeweging opzij moesten maken om een aanrijding met het voertuig van de verdachte te voorkomen en
- een ander voertuig kort voor het benaderen van een rotonde over het verdrijvingsvlak in te halen,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
2
op 4 september 2022 te Oosterhout opzettelijk heeft vervoerd 98,56 gram (netto) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ;
3
op 4 september 2022 te Vlijmen, gemeente Heusden, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten algemene surveillance en ter aanhouding van verdachte door
- zijn armen strak onder zijn lichaam te houden en zijn armen niet te spreiden en
- te trachten zich in een andere richting te bewegen dan die waarin de opsporingsambtenaren hem trachtten te bewegen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 160 uur en een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen (hierna OBM) van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder aftrek van de tijd dat verdachte zijn rijbewijs kwijt is geweest, op zijn plaats.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in een werkstraf van 160 uur. Ten aanzien van de OBM kan een onvoorwaardelijk deel van vijf weken opgelegd worden, dat is de tijd dat verdachte zijn rijbewijs kwijt is geweest. Daarnaast kan een groot deel voorwaardelijke OBM worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar.
Omdat van feit 3 vrijspraak wordt verzocht, zou de voorwaardelijke gevangenisstraf gematigd kunnen worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Omdat hij bijna 100 gram cocaïne in zijn auto had, wilde verdachte op 4 september 2022 aan een controle van de politie ontkomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich daarbij als “een idioot” in het verkeer heeft gedragen. Niet alleen verdachte, maar zeker ook de overige weggebruikers hebben die dag geluk gehad dat er door het onverantwoorde en roekeloze rijgedrag van verdachte geen slachtoffers zijn gevallen. Dat door zijn rijgedrag niemand ernstig gewond is geraakt – of erger – is puur geluk geweest.
Tijdens de aanhouding heeft verdachte zich ook nog verzet.
Het spreekt voor zich dat het ernstige feiten zijn. De rechtbank weegt bij haar oordeel mee dat verdachte zijn belang bij het ontsnappen aan vervolging wegens drugsbezit zwaarder heeft laten wegen dan de veiligheid van de overige verkeersdeelnemers. Naast het roekeloze rijgedrag – over een afstand van tientallen kilometers – is ook het door verdachte vervoeren van bijna 100 gram cocaïne een ernstig feit. Verdovende middelen zijn verslavende stoffen en kunnen (zeker bij langdurig gebruik) schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door het bezit van drugs, en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving. Het is algemeen bekend dat de handel in drugs allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt en vaak gepaard gaat met het gebruik van (vuur)wapens. Dit heeft een ontwrichtende werking op de maatschappij. Verdachte heeft zich om deze gevolgen kennelijk niet bekommerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met het gegeven dat verdachte sinds het gebeuren niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het om oudere feiten gaat, ook als is de redelijke termijn nog niet verstreken. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte enige tijd zijn rijbewijs kwijt is geraakt door zijn rijgedrag. De rechtbank acht ook van belang dat verdachte ter zitting duidelijk heeft weten te maken dat hij zijn les geleerd lijkt te hebben. Bovendien is hij nu zelfstandige en heeft hij zijn rijbewijs nodig om naar zijn opdrachten toe te kunnen gaan.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Op grond daarvan ligt in beginsel oplegging van een werkstraf van 200 uur in verband met de hoeveelheid cocaïne in de rede. De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. Zij zal dit opleggen met aftrek van de dag die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast acht de rechtbank passend de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit vanwege de ernst van de feiten, maar ook als stevige stok achter de deur om ervoor te zorgen dat verdachte niet weer de fout in zal gaan.
Tot slot zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van twaalf maanden, waarvan elf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder aftrek van de tijd dat verdachte zijn rijbewijs kwijt is geweest. Dit houdt in dat verdachte zijn rijbewijs nu niet meer hoeft in te leveren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Wederspannigheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twaalf maanden, waarvan elf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Riet, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 mei 2024.
Mr. J. van Riet is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.