ECLI:NL:RBZWB:2024:3032

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
02/316929-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde invoer van cocaïne in de haven van Vlissingen

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 2003, werd bijgestaan door raadsman mr. J.W. Vedder. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het invoeren van ongeveer 98,75 kilogram cocaïne in de haven van Vlissingen. De verdachte had de rol van chauffeur en bracht medeverdachten naar de haven, waar zij instructies kregen over het ophalen van de cocaïne uit containers. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar benadrukte de ernst van het feit en de bijdrage aan de internationale drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/316929-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2024, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is op 24 april 2024 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het invoeren, afleveren, verstrekken, vervoeren of in elk geval het aanwezig hebben van ongeveer 98,75 kilogram cocaïne, dan wel hieraan medeplichtig is geweest, dan wel voorbereidings- of bevorderingshandelingen daartoe heeft verricht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit en verzoekt hem hiervan integraal vrij te spreken. Hoogstens kan worden vastgesteld dat verdachte chauffeur is geweest die een of meerdere personen of in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] naar het haventerrein in Vlissingen heeft gebracht en daar heeft afgezet, hetgeen nog geen medeplegen van invoer oplevert, maar een gedraging vormt die in hoofdzaak vóór het strafbare feit is verricht. In dit kader is van belang dat verdachte op het moment dat de verdovende middelen nog moesten worden uitgehaald alweer terug in Rotterdam was. Ten aanzien van het subsidiaire feit wordt aangevoerd dat uit niets blijkt dat verdachte de bedoeling had om cocaïne te gaan vervoeren of wist welk doel de andere personen hadden. Ook in dit kader is het alleen brengen van een of meerdere personen naar het haventerrein in Vlissingen onvoldoende om dubbel opzet en daarmee medeplichtigheid te bewijzen. In het kader van het meer subsidiaire feit geldt, dat er anders dan het afzetten van een of meerdere personen geen gedraging is die aan verdachte kan worden gekoppeld. Zijn betrokkenheid is niet zodanig dat kan worden gesproken van opzet om drugsinvoer voor te bereiden en/of te bevorderen. Ook in dit kader is van belang dat verdachte niet wist dat het ging om het uithalen van cocaïne.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn in de avond van 7 november 2023 samen door [verdachte] vanuit Rotterdam met de auto naar de haven van Vlissingen gebracht en daar afgezet om uit twee containers pakketten met cocaïne te halen.
Ten behoeve van de uithaalwerkzaamheden hadden zij in de auto onderweg naar de haven instructies gekregen, is er gesproken over het doel en beschikte [medeverdachte 3] op enig moment over een briefje waarop twee containernummers waren geschreven, te weten [containernummer 1] en [containernummer 2] .
Voor de suggestie van de verdediging dat er mogelijk meerdere auto’s betrokken waren, zodat niet vastgesteld zou kunnen worden dat [verdachte] wetenschap had van het doel om cocaïne uit te halen, bevat het dossier geen aanknopingspunten. Uit het onderzoek naar de ANPR-data kwam juist enkel de auto van [verdachte] als opvallend voertuig naar voren.
Als de pakketten met cocaïne uit de containers zouden zijn gehaald, zouden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] weer worden opgehaald.
Nadat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] samen bij de haven waren afgezet, hebben zij het afgesloten empty stack [1] terrein van [bedrijf] aan de [adres] te Ritthem betreden via een gat in het hekwerk.
[verdachte] begaf zich blijkens de ANPR-gegevens van de auto waarin hij reed en de locatiegegevens van de telefoon die tijdens de doorzoeking in zijn slaapkamer lag ondertussen gedurende de werkzaamheden van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] in de nabije omgeving van de haven.
De rechtbank gaat ervan uit dat het doel van [verdachte] was om de operaties van het uithalen af te wachten, waarna hij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] met de uitgehaalde cocaïne zou ophalen en vervolgens verder zou vervoeren.
Dat het telefoonnummer op naam van [verdachte] al aanstraalt op een zendmast in Rotterdam, waar hij woont, op een moment dat de pakketten nog uit de containers moesten worden gehaald, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit deze gegevens kan immers niet zonder meer worden geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat [verdachte] daar was. De ANPR-gegevens ten aanzien van zijn auto, in combinatie met de locatiegegevens van de telefoon die op zijn slaapkamer is gevonden, bieden in vergelijking tot de genoemde zendmastgegevens een sterkere aanwijzing voor zijn locatie. De rechtbank gaat dan ook uit van die gegevens.
Omstreeks 3.30 uur besloot de politie na observatie om het afgesloten terrein van [bedrijf] te betreden. De politie merkte [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op tussen de stapels containers en een losstaande container. In de losstaande container werd de zwaargewonde [medeverdachte 1] aangetroffen op een houten pallet waarop meerdere sporttassen lagen. Twee van deze sporttassen waren gevuld met in totaal 50 pakketten, gewikkeld in plastic met daarop een rode bloem afgebeeld, en de andere vijf sporttassen waren leeg. Naast de pallet stond een rugtas, waarin verschillende soorten werktuigen en kleding zaten. Net buiten de container lag een ratel met maat 11. Door douaneambtenaren werd in de empty stack op drie hoog [containernummer 1] met openstaande koelmotorluiken aangetroffen, geplaatst bij een lichtmast waar een plas bloed lag. Na onderzoek aan deze container bleek dat de luiken nog slechts met één bout waren bevestigd en werden de overige bouten aangetroffen op de locatie waar deze container had gestaan. De bouten waren nagenoeg identiek aan de bout die onder [medeverdachte 3] was aangetroffen. Achter de luiken lagen geen pakketten meer. Ook [containernummer 2] werd aangetroffen. Bij deze container misten uit de plaat van de koelventilator enkele schroeven. Achter de platen van de koelventilatoren werden 49 pakketten aangetroffen die qua uiterlijk en vorm dezelfde kenmerken hadden als de 50 pakketten die in de sporttassen waren aangetroffen.
Van de in totaal 99 pakketten zijn 10 pakketten geselecteerd voor nader onderzoek, waarvan monsters zijn genomen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de 99 pakketten een netto gewicht van 98,75 kilogram hadden en dat de afgenomen monsters cocaïne bevatten.
Verder is uit informatie van de douane gebleken dat de containers [containernummer 1] en
[containernummer 2] per schip vanuit Costa Rica zijn vertrokken en via België op 6 november 2023 in de haven van Vlissingen zijn aangekomen en vervolgens zijn gelost en geplaatst in de empty stack van [bedrijf] .
Is er sprake van verlengde invoer?
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde handelingen hieronder begrepen moeten worden. Het betreft namelijk handelen dat er direct op was gericht om de cocaïne na de feitelijke invoer vrij te krijgen voor het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van de verdovende middelen. Gelet op het bovenstaande is er sprake van de verlengde invoer van 98,75 kilogram cocaïne.
Is er met betrekking tot de betrokkenheid en de rol van verdachte sprake van medeplegen?
De rechtbank ziet zich vervolgens met betrekking tot de betrokkenheid en de rol van [verdachte] voor de vraag gesteld of er sprake was van medeplegen tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] .
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] door [verdachte] met de auto naar de haven van Vlissingen zijn gebracht met de bedoeling pakketten met cocaïne uit containers te halen. Onderweg zijn aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] instructies gegeven en is gesproken over het doel. In het hekwerk van het afgesloten empty stack terrein van [bedrijf] te Vlissingen is een gat geknipt, waarna [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] het terrein met sporttassen en gereedschap hebben betreden. Zij wisten aan de hand van het briefje met twee containernummers naar welke containers zij moesten zoeken voor de pakketten cocaïne. Dat de juiste pakketten zijn gevonden, blijkt uit het feit dat er al
50 pakketten in sporttassen waren ingepakt. De rechtbank stelt vast dat zij na de uithaalwerkzaamheden weer zouden worden opgehaald door [verdachte] om de cocaïne verder te vervoeren. Dit blijkt uit zowel de ANPR-gegevens van de auto waarin hij reed als de locatiegegevens van zijn telefoon. Verdachte is gelet op het voorgaande niet alleen als chauffeur opgetreden, maar had ook wetenschap van het doel van de rit en heeft in het geheel een essentiële rol vervuld. Zonder hem zouden de medeverdachten immers niet kunnen voldoen aan de opdracht om cocaïne uit te halen en zouden zij niet met de uitgehaalde cocaïne kunnen worden opgehaald.
Gelet op het voorgaande was er sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering gericht op de verlengde invoer van cocaïne ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ). Het uithalen maakt deel uit van het complexe logistieke proces van een miljoenentransport van verdovende middelen, waarbij aannemelijk is dat dit van tevoren nauwkeurig is gepland en gecoördineerd. Een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachten is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De gedragingen van verdachten kunnen dan ook worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 98,75 kilogram.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
in de periode van 6 november 2023 tot en met 8 november 2023 te Ritthem, gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
98,75 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar rapport van 28 maart 2024 zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het van belang dat verdachte niet terug in detentie hoeft te gaan, zodat hij zijn opleiding kan continueren die goed verloopt. Zij verzoekt in de strafmaat verder rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en de vele tegenslagen die hij met name in de familiesfeer heeft ervaren. Verdachte is ten behoeve van ambulante behandeling aangemeld bij [ggz-instelling] , waarvoor hij gemotiveerd is. Daarnaast is hij in een veel stabieler vaarwater gekomen. Hij heeft afstand genomen van vrienden die geen goede invloed op hem hadden, hij heeft een relatie en hij heeft werk.
Verder moet er rekening worden gehouden met de beperkte rol van verdachte. Als de rechtbank niet overgaat tot toepassing van het adolescentenstrafrecht, dan verzoekt de verdediging in strafmatigende zin de omstandigheden mee te wegen die samenhangen met de jonge leeftijd van verdachte, te weten leeftijdsgebonden impulsiviteit en beïnvloedbaarheid en het niet in staat zijn om zijn eigen handelen te organiseren en risico’s in te schatten en te overzien. De verdediging is van mening dat zou moeten worden volstaan met een straf, waarvan de duur van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk moet zijn aan het reeds ondergane voorarrest. Zij verzoekt de straf voor het overige – voor zover dat nodig is – uitsluitend in voorwaardelijke zin op te leggen, met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast zou nog een taakstraf kunnen worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van 98,75 kilogram cocaïne. Verdachte vormde een essentiële schakel in de (verdere) invoer van de cocaïne.
Met zijn handelen heeft hij een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Slechts door interventie van douane en politie kon worden voorkomen dat de harddrugs ergens anders konden worden afgeleverd. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs en het gebruik ervan leveren ook veel maatschappelijke overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving op, omdat dit vaak direct dan wel indirect gepaard gaat met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien.
Havens zijn voorts van essentieel belang voor het economische verkeer en het maatschappelijke leven. Het is daarom belangrijk dat de in de haven gevestigde containerbedrijven ongestoord kunnen functioneren.
Verdachte heeft met zijn handelen dit economische verkeer verstoord. De activiteiten rondom cocaïnetransporten leveren niet alleen voor de containerbedrijven, maar ook voor de havens, haventerreinen, de douane, politie en justitie een enorme kostenpost op.
Verdachte heeft bij dit alles niet stilgestaan en heeft zich niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van de grensoverschrijdende handel in en het gebruik van verdovende middelen. De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn daad in het geheel niet heeft genomen, maar alleen zijn eigen belangen voor ogen heeft gehad.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 4 maart 2024, waaruit blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest en op 23 augustus 2023 is veroordeeld voor het op 15 mei 2023 wederrechtelijk verblijven in de haven van Rotterdam tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 5 maart 2023 werd hij, samen met 5 anderen, in de haven van Rotterdam aangehouden nadat deze zes personen zich in een container hadden ingesloten die vervolgens op het haventerrein was geplaatst. Dit met het kennelijke doel verdovende middelen uit een andere container te halen. In hun bezit werden onder meer een aantal containerzegels aangetroffen.
Deze veroordeling en genoemde aanhouding hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich niet lang daarna en zelfs een paar dagen na het aflopen van de proeftijd van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf weer schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank neemt het verdachte dan ook zeer kwalijk dat hij zo snel weer de fout in is gegaan.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 28 maart 2024, waarin zij heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen en heeft geconcludeerd dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat en het risico op onttrekking aan voorwaarden als laag wordt ingeschat. Geadviseerd is bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en het volgen van een opleiding. Daarnaast wordt het toezicht door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank kan zich verenigen met het advies van de reclassering tot toepassing van het volwassenenstrafrecht en neemt dit advies over. Het volwassenenstrafrecht wordt toegepast.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit in combinatie met het strafblad, geen andere mogelijkheid. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet aanleiding de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden. Daarnaast zal het reclasseringstoezicht worden opgelegd. Deze straf vormt een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank ook rekening houdt met de jonge leeftijd van verdachte en de straf die aan de medeverdachten is opgelegd.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om aan verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, voor een periode van 2 jaar een gebiedsverbod op te leggen voor de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam. Zij bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis 2 weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van
6 maanden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A
van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan
6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door [ggz-instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte werkt mee aan onderzoek en diagnostiek. De behandeling kan direct starten daar verdachte al is aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte zijn huidige [MBO opleiding] bij [college] Rotterdam of bij een soortgelijke instelling vervolgt. Verdachte geeft de toezichthouder van de reclassering toestemming om contact op te nemen met de school om zodoende zicht te krijgen op zijn deelname, betrokkenheid en aanwezigheid;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
- legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
2 (twee) jaarinhoudende dat verdachte wordt bevolen
zich niet op te houden in de containerhavens in Vlissingen en Rotterdam;
- beveelt dat, voor het geval verdachte niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
- bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 mei 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Empty Stack is het deel van een container terrein waar geloste lege containers worden opgeslagen.