In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2024 een vonnis gewezen in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De eiseres, eigenaar van een woning met garage, vorderde dat de gedaagden, haar buren, hoofdelijk zouden worden bevolen om een paaltje te verwijderen dat haar belemmert om met haar auto de garage in en uit te rijden. De eiseres stelt dat er door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan, waardoor zij recht heeft op toegang tot haar garage via het perceel van de gedaagden. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat het paaltje noodzakelijk is voor de veiligheid van hun kinderen die in de buurt spelen.
De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De eiseres heeft voldoende processueel belang bij haar vordering, aangezien de gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. De rechtbank oordeelt dat het belang van de eiseres om haar auto in de garage te kunnen stallen zwaarder weegt dan het belang van de gedaagden bij het handhaven van het paaltje. De rechtbank heeft daarom de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagden bevolen om het paaltje binnen twee dagen na betekening van het vonnis te verwijderen, op straffe van een dwangsom. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de hoofdzaak.