In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande bungalow, vastgesteld op € 332.000 per 1 januari 2021. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 323.000. De belanghebbende is het niet eens met deze waardebepaling en stelt dat de waarde maximaal € 263.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en een taxateur van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde is bepaald met de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen is gebruikt.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de belanghebbende. Ook de argumenten van de belanghebbende over parkeeroverlast en onjuiste objectkenmerken worden door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.