ECLI:NL:RBZWB:2024:3004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421682 / JE RK 24-743
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek machtiging uithuisplaatsing in een jeugdzorgzaak

Op 2 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een jeugdzorgzaak betreffende een minderjarige, geboren in 2019. De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige. De kinderrechter heeft eerder op 24 april 2024 al een voorlopige ondertoezichtstelling verleend en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twee weken. De moeder van de minderjarige vertoont ernstige psychiatrische problematiek, wat de veiligheid van de minderjarige in gevaar brengt. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2024 waren de vader, de advocaten van beide ouders, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder nog steeds zorgwekkend is, maar dat de minderjarige momenteel bij de vader woont en niet uit huis is geplaatst. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd tot 24 juli 2024, maar het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen, omdat er op dat moment geen noodzaak voor was. De kinderrechter benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de jeugdbeschermer toezicht zal houden op de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421682 / JE RK 24-743
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
aan de moeder is als advocaat toegewezen: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda.
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 24 april 2024 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij voormelde beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en heeft zij een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader voor de duur van twee weken met ingang van 24 april 2024 tot uiterlijk 8 mei 2024. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige tot de mondelinge behandeling van 2 mei 2024 aangehouden. Dit om de Raad, de GI en de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om hun standpunt te geven op het verzoek.
2.2.
De moeder is momenteel met een machtiging voortzetting crisismaatregel opgenomen bij de [ggz-instelling] te [plaats] ( [afdeling] ).

3.Het nog aan de orde zijnde verzoek

3.1.
Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de Raad, te weten de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de met het gezag belaste vader, met ingang van 8 mei 2024 tot 24 juli 2024.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoek ten grondslag dat in de ochtend van 24 april 2024 duidelijk is geworden, dat bij de moeder haar psychiatrische problematiek wederom fors op de voorgrond is komen te staan (onvoorspelbaarheid, achterdocht, wantrouwen, waanideeën), waardoor zij de veiligheid (en ontwikkeling) van [minderjarige] onvoldoende kan waarborgen. De moeder gebruikt de door de GGz voorgeschreven medicatie niet meer en stond ook de noodzakelijk geachte ambulante hulp niet meer toe. Ook liet de moeder de vader niet meer toe in de zorg en opvoeding van [minderjarige] . Zodra de vader in de buurt van [minderjarige] kwam, werd de moeder verbaal en fysiek agressief naar hem, waar [minderjarige] getuige van was. Ook belastte de moeder [minderjarige] met haar waanideeën. Moeder denkt dat de hulpverlening mensenhandelaren zijn. Ook vader zou een mensenhandelaar zijn.
Reeds eerder is er sprake geweest van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] en heeft zij onder toezicht gestaan. Op 24 april 2024 heeft de GGz de situatie van de moeder als niet acuut beoordeeld. Een gedwongen opname middels een zorgmachtiging zou nog enkele maanden op zich laten wachten. De Raad achtte het daarom onverantwoord en het risico op fysieke en emotionele onveiligheid voor [minderjarige] te groot om de situatie te laten voortduren. Naar de mening van de Raad bestond de acute en ernstige bedreiging er uit dat de moeder weigerde de woning te verlaten en zij de vader geen toestemming gaf tijdelijk elders te mogen verblijven met [minderjarige] . Een langer verblijf van [minderjarige] in de thuissituatie achtte de Raad, zolang de moeder nog in de woning verbleef, niet in het belang van de veiligheid van [minderjarige] . Gelet op de zorgelijke signalen achtte en acht de Raad een uithuisplaatsing bij de andere ouder met gezag (de vader) noodzakelijk om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen.
De Raad stelt thans vast dat de moeder inmiddels bij de [ggz-instelling] is opgenomen, maar dat onbekend is hoe lang haar opname nog zal gaan duren. De Raad acht het dan ook noodzakelijk dat de verzoeken worden toegewezen. Zo kan verder onderzoek worden gedaan om te bezien wat er nodig is om voor [minderjarige] voor de langere termijn een stabiele thuissituatie te creëren. Immers worden bij de moeder stabiele perioden al jarenlang afgewisseld met veel minder stabiele perioden, aldus de Raad.
4.2.
Mr. Gulickx brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat hij in eerste instantie geprobeerd heeft om telefonisch met de moeder in contact te komen, maar dat dat niet gelukt is. Vervolgens heeft de advocaat de moeder bezocht in de in instelling waar zij momenteel is opgenomen. Ook toen is het de advocaat niet gelukt om met de moeder in contact te komen. De moeder laat momenteel niemand toe en weigert met hem te praten. De moeder is vanwege haar problematiek ook niet in staat om naar de rechtbank te komen. Dat alles zo zijnde verklaart de advocaat zich niet uit te kunnen laten over het standpunt van de moeder over het verzoek.
4.3.
Door en namens de vader is verklaard dat het toestandsbeeld van de moeder sinds zij is opgenomen nog niet is verbeterd en dat naar verwachting voor de moeder een verzoek tot een zorgmachtiging aangevraagd gaat worden. De vader en [minderjarige] wonen inmiddels weer thuis. Bij de vader is [minderjarige] momenteel in veilige handen. Dat is voor de vader het allerbelangrijkste. De vader ondersteunt het verzoek van de Raad, maar kan zich voorstellen dat, gegeven de huidige situatie, volstaan kan worden met enkel een voorlopige ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing achterwege kan blijven.
4.4.
De GI verklaart dat er meer zicht moet komen op de thuissituatie van [minderjarige] en de rol die beide ouders voor [minderjarige] kunnen vervullen en dat hij om die reden het verzoek van de Raad ondersteunt, alsook een nader onderzoek naar een (definitieve) ondertoezichtstelling.

5.De nadere beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat haar niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, die maken dat het reeds toegewezen deel van het verzoek zou moeten worden herroepen.
5.2.
Vraag is of het voortduren van de maatregelen gerechtvaardigd is. De kinderrechter beantwoordt die vraag deels bevestigend en overweegt hiertoe het navolgende. Zij constateert dat hetgeen aan de beslissing van 24 april 2024 ten grondslag is gelegd over de psychiatrische problematiek van de moeder, welke problematiek zij projecteert op [minderjarige] , nog steeds onverminderd actueel is waardoor de veiligheid van [minderjarige] in het gedrang is. Daarbij laat de moeder de vader niet meer toe in de zorg en opvoeding van [minderjarige] . Weliswaar is de moeder momenteel (gedwongen) in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen maar hoe lang de moeder opgenomen zal blijven is geheel onduidelijk. Reeds eerder is er sprake geweest van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] en heeft zij onder toezicht gestaan. De kinderrechter ondersteunt daarom de visie en het standpunt van de Raad dat nader onderzoek moet worden gedaan hoe voor [minderjarige] voor de langere termijn een stabiele thuissituatie kan worden gecreëerd en haar veiligheid gewaarborgd zal zijn. Daarmee komt de kinderrechter tot het oordeel dat nog steeds een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal daarom voorlopig onder toezicht worden gesteld tot 24 juli 2024 (artikel 1:257 BW).
5.3.
De noodzaak voor de door de Raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing ziet de kinderrechter echter niet. Zij overweegt hierbij dat [minderjarige] op dit moment samen met de vader thuis woont en dat zij op dit moment niet uit huis is geplaatst. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder in het psychiatrische ziekenhuis waar zij is opgenomen kennelijk nog niet openstaat voor noodzakelijk geachte medicatie. Naar het zich thans laat aanzien kan met de opname van de moeder daarom nog geruime tijd zijn gemoeid. En indien de moeder uit het ziekenhuis mocht worden ontslagen dan mag worden aangenomen dat de behandelend psychiater van de moeder bij haar ontslag dan zal beoordelen of er nog steeds sprake is van ernstig nadeel. Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat de ouders hun samenleving naar alle waarschijnlijkheid niet meer zullen gaan voortzetten. Mocht dan op enig moment blijken dat de belangen van de ouders uiteen zullen gaan lopen en [minderjarige] daar dan de dupe van zal worden, biedt de voorlopige ondertoezichtstelling voldoende waarborg dat de belangen van [minderjarige] niet in het gedrang zullen gaan komen. Alsdan zal de jeugdbeschermer er op kunnen toezien dat de belangen van [minderjarige] te allen tijd voorop zullen blijven staan. Mocht een uithuisplaatsing dan alsnog nodig blijken te zijn dan kan deze op dat moment alsnog worden aangevraagd. Op dit moment is er naar het oordeel van de rechtbank echter geen noodzaak voor een machtiging uithuisplaatsing. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] , met ingang van 8 mei 2024 tot 24 juli 2024;
6.2.
wijst het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 7 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.