Uitspraak
1.De procedure
- de brief van mr. Draaisma met aanvullende producties 10 tot en met 12;
- de brief van mr. Bright van 16 april 2024 met 9 producties;
-de mondelinge behandeling op 18 april 2024. De gemachtigden van partijen hebben pleitnota’s overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen (verder) ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vordering in de bodemprocedure – in dit geval gehele of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentie- en/of relatiebeding – een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
artikel 7:653 lid 3 BW. Op grond van deze bepaling kan een rechter een concurrentiebeding en een relatiebeding:
van [eiser] . Door het concurrentiebeding en het relatiebeding wordt [eiser] in de uitoefening van dat fundamentele recht belemmerd. Bovendien heeft [eiser] naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een positie-verbetering. Zo is het basissalaris van [eiser] bij [bedrijf] aanzienlijk hoger dan bij [gedaagde] . Verder gaat [eiser] bij [bedrijf] voor meer merken werken, heeft zij meer mensen om aan te sturen en heeft zij een grotere omzetverantwoordelijkheid.
Dat geldt temeer nu uit met name de brief van de gemachtigde van [gedaagde] van 26 maart 2024 (productie 9 bij de dagvaarding) kan worden afgeleid dat [gedaagde] zelf ook bijzonder veel waarde hecht aan het relatiebeding. Zo schrijft zij:
“Dat gezegd hebbende: uw cliënte heeft kennelijk haar zinnen gezet op [bedrijf] . Voor iets anders stond zij in de diverse gesprekken die hierover hebben plaatsgevonden niet open. Mijn cliënte heeft daarom niet direct afwijzend gereageerd, maar juist geprobeerd om andere opties bespreekbaar te maken en daarna gevraagd hoe uw cliënte bij een overstap de belangen van [gedaagde] dacht te gaan waarborgen. Zij wilde immers ontheven worden uit het concurrentie-enrelatiebeding. Daar heeft uw cliënte geen bevredigend antwoord op kunnen of willen geven. Behalve dan hetgeen u in uw brief herhaald: dat zij zich louter op 8.000 bestaande klanten van [bedrijf] zal richten. Wellicht al met het oog op het benaderen van bestaande klanten van [gedaagde] ; want waarom is uw cliënte niet bereid het relatiebeding te respecteren?”En:
“Laat ik benadrukken dat mijn cliënte te allen tijde bereid is om te praten en na te denken over een redelijke oplossing in der minne die in het belang is van beide partijen. Echter, een volledige ontheffing van en het concurrentie- en het relatie-beding heeft niet te gelden als een dergelijke redelijke oplossing.”Dit betekent dat de kantonrechter vooralsnog van oordeel is dat [eiser] – bij instandlating van het relatiebeding – door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] . Daarom gaat de kantonrechter er in deze procedure van uit dat in een bodemprocedure het concurrentiebeding wel en het relatiebeding niet vernietigd zal worden.