ECLI:NL:RBZWB:2024:300

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
22/5656
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in Drimmelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning in Drimmelen, vastgesteld op € 668.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 604.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 30 november 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en een taxateur van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde WOZ-waarde te hoog is. Hierbij wordt gekeken naar de beroepsgronden van belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling. De referentiewoningen zijn voldoende vergelijkbaar en de heffingsambtenaar heeft inzichtelijk gemaakt hoe de waarde is vastgesteld. Belanghebbende heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd, waardoor de rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R. van der Weide),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 oktober 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 1] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 668.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Drimmelen voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar is verschenen [taxateur].

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning, uit bouwjaar 1996 met een oppervlakte van 97 m². Het totale perceel van de woning bedraagt 804 m2. De woning heeft een garage.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 604.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van
€ 668.000.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
6. De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd die op 30 januari 2023 door [taxateur] is opgemaakt.
6.1.
In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 675.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2], [adres 3] en [adres 4], alle te [plaats 2]. In het taxatierapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
7. De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft uitstraling, bouwjaar, inhoud en grondoppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
7.1.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Bij het bepalen van de waarde is immers rekening gehouden met een aftrek voor het achterstallig onderhoud aan de referentiewoningen. De verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. De grondwaarde bij de referentiewoningen is gecorrigeerd met 40% vanwege de ligging. Volgens de rechtbank is uit de stukken en de toelichting ter zitting gebleken dat dit geheel volgens de systematiek van de vergelijkingsmethode is gedaan. Aan de garage, dakkapel en aanbouw zijn afzonderlijke waarden toegekend. Op de m²-prijs van de referentiewoningen zijn vervolgens correcties toegepast voor onderhoud. Ook heeft een correctie plaatsgevonden vanwege het verschil in oppervlakte van de referentiewoningen ten opzichte van de woning.
7.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de voorzieningen in de woning gedateerd zijn en daarom van een lager voorzieningenniveau dient te worden uitgegaan. Belanghebbende heeft echter dit niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van foto’s. De rechtbank gaat dan ook aan dit standpunt voorbij.
7.3.
Belanghebbende stelt dat de ligging voor zowel de woning, als de referentiewoningen, gemiddeld moet worden gewaardeerd. Dat wil zeggen met een factor 3. Omdat de woningen allemaal worden gewaardeerd met een factor 5 – dat wil zeggen een uitstekende ligging – is belanghebbende van mening dat alle woningen vergelijkbaar zijn en met een factor 3 moeten worden gewaardeerd. Belanghebbende bepleit dat een factor 5 een nadelig effect heeft op de waarde van zijn woning. Die is volgens belanghebbende te hoog vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat een factor 5 voor de ligging voor alle woningen niet nadelig is voor belanghebbende. Wanneer er een hoger bedrag voor de grond wordt gerekend, is dit gunstig voor de vierkante meter prijs van de woning, want deze wordt lager. Een en ander betekent dat de waarde van de grond niet te hoog is vastgesteld. De waardes die door de heffingsambtenaar in beroep zijn gebruikt acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
7.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 11 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44