ECLI:NL:RBZWB:2024:299
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastingaanslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 oktober 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 1] vastgesteld op € 506.000 per 1 januari 2021, en had tegelijkertijd een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging.
De rechtbank heeft op 30 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Belanghebbende, eigenaar van de woning, betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze maximaal € 451.000 zou moeten zijn. De rechtbank beoordeelt of de waarde te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende en de onderbouwing door de heffingsambtenaar.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde, waarbij gebruik is gemaakt van een taxatierapport en vergelijkingsmethode. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.