ECLI:NL:RBZWB:2024:2986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
02-217749-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige kleindochters met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van ruim acht jaar zijn drie minderjarige kleindochters seksueel heeft misbruikt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en gebiedsverbod ten aanzien van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochters, waarbij hij hen betastte en hen dwong om zijn geslachtsdeel aan te raken. De rechtbank heeft de feiten 2 tot en met 6 wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de handelingen voor het twaalfde jaar van het slachtoffer had gepleegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij het vertrouwen van de slachtoffers in hun grootvader ernstig is geschaad. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en zijn leeftijd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een hogere straf afgewezen, maar heeft wel de noodzaak van reclasseringstoezicht en behandeling onderstreept. De rechtbank heeft de schadevergoedingsvorderingen van de slachtoffers gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om immateriële schade te vergoeden aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-217749-23
vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1953 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsvrouw mr. M.C. Schraven, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende een lange periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met drie van zijn kleindochters, deels met seksueel binnendringen van hun lichaam en deels terwijl zij jonger dan 12 dan wel 16 jaar waren.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiften van of namens de slachtoffers, die elkaar ook op punten ondersteunen en de website-historie op de telefoon van verdachte waaruit volgt dat hij een groot aantal incest gerelateerde seksverhalen en pornosites heeft opgezocht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, nu verdachte dit feit heeft ontkend en er naast de aangifte onvoldoende steunbewijs aanwezig is om er van uit te kunnen gaan dat [slachtoffer 1] door verdachte is misbruikt voordat zij 12 jaar oud was en dat zij het geslachtsdeel van verdachte in haar mond heeft moeten brengen. De verdediging heeft daarom vrijspraak van feit 1 bepleit.
De verdediging heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van feit 2 voor wat betreft het brengen van zijn geslachtsdeel in de mond van [slachtoffer 1] . In tegenstelling tot de andere handelingen, heeft verdachte deze ontuchtige handeling ontkend. Naast de verklaring van [slachtoffer 1] hierover, ontbreekt enig steunbewijs.
Omdat verdachte feit 3 grotendeels heeft bekend, refereert de verdediging zich voor dit feit aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij geldt wel dat verdachte heeft aangegeven dat hij nooit zijn sperma op de vagina van [slachtoffer 1] heeft aangebracht en zichzelf nooit heeft afgetrokken in haar bijzijn. Naast de verklaring van [slachtoffer 1] is daarvoor geen steunbewijs. Voorts wordt een kanttekening geplaatst bij de pleegperiode. Deze dient te worden ingekort, gezien de verklaring van [slachtoffer 1] over de tijdstippen waarop de handelingen voor de laatste keer hebben plaatsgevonden.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 4, 5 en 6, met uitzondering van het laatste gedachtestreepje onder feit 6. Verdachte heeft immers verklaard dat hij zichzelf nooit heeft afgetrokken in aanwezigheid van [slachtoffer 2] . De aangifte van [slachtoffer 2] over deze handeling wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] al voor haar twaalfde jaar seksueel heeft misbruikt. Uit de verklaringen van de aangeefster (de moeder van [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 1] bij de politie volgt dat zij niet precies weten wanneer verdachte met de onder dit feit beschreven ontuchtige handelingen is begonnen, of dit op elf- of twaalfjarige leeftijd van [slachtoffer 1] is geweest of nog eerder. [slachtoffer 1] heeft in dit verband verschillende leeftijden genoemd. Andere concrete aanknopingspunten zijn er niet in het dossier. Daarom kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de handelingen al voor het twaalfde jaar van [slachtoffer 1] heeft verricht, zoals is tenlastegelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 2 tot en met 6 wel wettig en overtuigend bewezen, behoudens de handelingen die zien op het in de mond van [slachtoffer 1] brengen van verdachtes geslachtsdeel (onder feit 2) en het aanbrengen van verdachtes sperma op de vagina van [slachtoffer 1] (onder feit 3).
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat zij denkt dat het om sperma ging, maar zij weet niet hoe het eruit zag en waar het op de bewuste momenten vandaan kwam omdat zij dan in de douche met haar rug naar verdachte toe stond. Bovendien heeft alleen [slachtoffer 1] verklaard over deze handeling en is daarvoor verder geen steunbewijs voorhanden. Ook ten aanzien van het in de mond brengen van het geslachtsdeel geldt dat uitsluitend [slachtoffer 1] hierover heeft verklaard en dat haar verklaring geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] biedt op dit punt geen ondersteuning, omdat bij haar deze handelingen niet hebben plaatsgevonden. Dit betekent niet dat de verklaring van [slachtoffer 1] ongeloofwaardig is, maar dat er voor haar verhaal op deze punten onvoldoende steunbewijs ligt.
Van deze specifieke handelingen wordt verdachte (partieel) vrijgesproken.
Anders dan door de verdediging is betoogd, kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte zijn geslachtsdeel door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft laten vasthouden, betasten of aanraken en dat hij zich door hen heeft laten aftrekken en zichzelf heeft afgetrokken, terwijl zij zijn geslachtsdeel vasthielden. Beide meisjes hebben immers duidelijk verklaard dat deze handelingen met verdachte hebben plaatsgevonden. Tevens volgt uit hun verklaringen dat dit bij beiden onder gelijksoortige omstandigheden, onder de douche, is gebeurd. Hun verklaringen ondersteunen elkaar. Daarnaast heeft verdachte zelf ter zitting verklaard dat de meisjes hem onder de douche moesten wassen en dat hij ze daarbij (in elk geval) zijn penis liet vasthouden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2:
in de periode van [geboortedag 2] 2018 tot en met 3 november 2022 te [plaats] , gemeente Moerdijk telkens met iemand die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte:
- vinger(s) in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
feit 3:in de periode van [geboortedag 2] 2014 tot en met 1 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Moerdijk ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006, welke ontuchtige handelingen bestonden uit
- het door verdachte met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten en/of aanraken en/of strelen van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het door verdachte met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten/aanraken en/of wrijven en/of strelen van/over de clitoris en/of schaamstreek en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 1] en/of
- het door [slachtoffer 1] laten vasthouden/betasten/aanraken en/of aftrekken van zijn geslachtsdeel en/of
- zichzelf afgetrokken en/of zijn, verdachtes, geslachtsdeel betast
enin het bijzijn van die [slachtoffer 1] ;
feit 4:in de periode van 1 januari 2020 tot en met [geboortedag 4] 2023 te [plaats] , gemeente Moerdijk ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 3] 2008 , welke ontuchtige handelingen bestonden uit
- het door verdachte met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten en/of aanraken en/of strelen van de borsten en/of billen van die [slachtoffer 3] ;
feit 5:in de periode van [geboortedag 4] 2013 tot en met 19 juli 2016 te [plaats] , gemeente Moerdijk telkens met iemand die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 4] 2001, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte:
- een of meerdere vinger(s) in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of vervolgens die een of meerdere vinger(s) een of meerdere malen heen en weer bewogen;
feit 6:in de periode van [geboortedag 4] 2013 tot en met 19 juli 2016 te [plaats] , gemeente Moerdijk ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 4] 2001, welke ontuchtige handelingen bestonden uit
- het door verdachte met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten en/of aanraken en/of strelen van de borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- het door verdachte met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten/aanraken en/of wrijven en/of strelen van/over de clitoris en/of schaamstreek en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 2] en/of
- het door [slachtoffer 2] laten vasthouden/betasten/aanraken en/of aftrekken van zijn geslachtsdeel.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst en aard van de feiten, de omstandigheid dat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, het taakstrafverbod, de strafvorderingsrichtlijnen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast wordt verzocht een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een contact- en locatieverbod met de drie slachtoffers, voor de duur van
5 jaren met het bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Voor elke overtreding van het verbod zou hechtenis van 2 weken moeten volgen, met een maximum van 6 maanden. De door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden kunnen naar de mening van de officier van justitie worden opgelegd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat daaraan de bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd. Tevens is gevraagd rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn beperkte mobiliteit, de omstandigheid dat hij inzicht toont in zijn fouten, openheid van zaken heeft gegeven en zelf hulp heeft gezocht bij een psycholoog binnen detentie. Ook is aandacht gevraagd voor de situatie dat het voor verdachte niet meevalt in de penitentiaire inrichting vanwege zijn hogere leeftijd en de aard van de verdenking. Verder wordt erop gewezen dat het bij de feiten gaat om nauw met elkaar samenhangende gedragingen, zonder dat een expliciet beroep op eendaadse samenloop wordt gedaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van ruim acht jaar zijn drie minderjarige kleindochters [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] seksueel misbruikt. Hij is begonnen met het betasten van de drie kleinkinderen vanaf ongeveer hun twaalfde jaar. Hij betastte hun borsten en bij twee kleindochters bleef het daar niet bij. Met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ging hij ook regelmatig onder de douche. Dan bleef het niet alleen bij het aanraken van de borsten, maar bracht verdachte onder meer zijn vinger(s) tussen de schaamlippen of in de vagina van de meisjes. Tevens moesten zij zijn geslachtsdeel vasthouden en aftrekken of hem helpen als hij zichzelf aftrok. [slachtoffer 2] werd ook misbruikt als zij op bed lag onder het mom van seksuele voorlichting. Het misbruik ging door totdat de kinderen ongeveer 15/16 jaar oud waren.
Een kleinkind moet zijn of haar opa kunnen vertrouwen en zich veilig wanen in zijn woning. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen vaak bij hun opa logeren. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze situatie en hun vertrouwen in ernstige mate beschadigd. Verdachte heeft volstrekt ontoelaatbaar gehandeld, waarmee hij een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog langdurig nadelige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Uit de onderbouwing bij de verzoeken tot schadevergoeding en de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen komt naar voren dat de feiten een aanzienlijke impact op [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gehad. Zij hebben door toedoen van verdachte psychische en emotionele schade opgelopen en voor de verwerking van hun trauma’s de hulp van een psycholoog moeten inschakelen. Voorts is gebleken dat de gebeurtenissen, toen deze aan het licht kwamen, voor veel opschudding en emoties binnen de familie hebben gezorgd.
Feiten als de onderhavige roepen bovendien in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging op.
Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevoelens van zijn kleindochters en de gevolgen van zijn handelen voor hun ontwikkeling. Klaarblijkelijk heeft hij zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en bevrediging. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting spijt betuigd van zijn handelen, maar hij lijkt door de antwoorden die hij heeft gegeven nog onvoldoende doordrongen te zijn van het verwerpelijke van zijn handelen. Hij probeert daarvoor steeds een bijna “logische verklaring” te geven, dat hij bijvoorbeeld uit het oogpunt van hygiëne, advisering of voorlichting tot die handelingen is gekomen Hierdoor lijkt het ook dat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoonlijke omstandigheden
Tevens heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de reclasseringsrapporten die over verdachte zijn opgemaakt, met name het meest recente rapport van 8 april 2024.
De reclassering beschrijft daarin dat niet duidelijk is in hoeverre er sprake is van psychische problematiek of persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte die onderliggend zou kunnen zijn aan het delictgedrag, omdat er geen gedragsdeskundig rapport is uitgebracht.
De reclassering concludeert evenwel dat sprake is van een beperkt zelf- en probleeminzicht bij verdachte. Ook nu lijkt verdachte het moeilijk te vinden om oog te hebben voor de impact van zijn gedrag op zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Hij heeft aangegeven te begrijpen dat anderen zijn gedrag als grensoverschrijdend beschouwen, maar zegt dat zijn bedoeling anders is geweest. Reclasseringstoezicht is geïndiceerd om dieper in te gaan op het seksueel grensoverschrijdende gedrag en om het zelf- en probleeminzicht van verdachte te vergroten. Verder meent de reclassering dat ingezet moet worden op het vergroten van beschermende factoren, waaronder het vergroten van een ondersteunend sociaal netwerk en een dagbesteding. Bij zijn familie zal hij immers waarschijnlijk niet meer terecht kunnen. Omdat er mogelijk contact- en locatieverboden worden opgelegd, zal verdachte niet meer kunnen terugkeren naar zijn vertrouwde omgeving en zal hij genoodzaakt zijn om op een andere plek zijn leven opnieuw in te richten. Het is nodig om verdachte te helpen en te motiveren om zich aan die verboden en voorwaarden te houden. Door de reclassering wordt het risico op recidive als laag-gemiddeld ingeschat.
De reclassering adviseert om bij een (deels) voorwaardelijke straf of in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij een forensische polikliniek gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag, een contact- en locatieverbod ten aanzien van de slachtoffers en controle op gegevensdragers op te leggen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten maken dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke sanctie is.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in vergelijkbare zedenzaken zijn opgelegd. De rechtbank komt op een lagere straf uit dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij anders dan de officier van justitie feit 1 en enkele ontuchtige handelingen onder de overige feiten niet bewezen acht.
De reclassering adviseert bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen in het kader van recidivebeperking. De rechtbank sluit zich daarbij aan gelet op de aard van de feiten en het beperkte zelfinzicht bij verdachte. De rechtbank acht namelijk een adequaat hulpverleningstraject ‒ waarbij verdachte ook nader wordt onderzocht ‒ in combinatie met een stevige stok achter de deur van essentieel belang om de kans op herhaling te verkleinen als hij na detentie terugkeert in de samenleving. Door het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt het mogelijk gemaakt om de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden ten uitvoer te brengen en een vinger aan de pols te houden. Gelet op de aard van de feiten in combinatie met de familiebanden ziet de rechtbank net als de reclassering de noodzaak van een contact- en gebiedsverbod ten aanzien van de drie slachtoffers. Zij zal deze verboden niet opleggen in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel, maar als bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke straf.
De rechtbank is positief over de omstandigheid dat verdachte al contact heeft gehad met een psycholoog binnen de penitentiaire inrichting.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan
12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Dit met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Nu er nog nader onderzoek moet plaatsvinden naar mogelijke onderliggende problematiek bij verdachte en er bij hem onvoldoende inzicht lijkt te bestaan in de strafwaardigheid van zijn gedrag, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden beveelt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 25.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor de feiten 1, 2 en 3.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering, nu verdachte en het slachtoffer beiden worden bijgestaan door advocaten die hun standpunten over de vordering kunnen kenbaar maken. Bij een toewijzing van de vordering wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Vanwege de magere onderbouwing acht zij een beoordeling van deze vordering te belastend voor het strafproces. De uitspraak in de bijlage bij het verzoek tot schadevergoeding is volgens de verdediging niet vergelijkbaar.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte van feit 1 is vrijgesproken. Daarentegen is bewezen verklaard dat verdachte de feiten 2 en 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte met deze twee feiten onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade die hij daarmee heeft veroorzaakt bij [slachtoffer 1] te vergoeden.
Uit de stukken is niet af te leiden welke exacte schade [slachtoffer 1] heeft geleden. Dit kan evenwel te maken hebben met de omstandigheid dat zij – blijkens de toelichting in/op het verzoek tot schadevergoeding ‒ enige tijd niet over de feiten heeft kunnen praten. Zij was “op slot gegaan”, hetgeen de rechtbank niet onlogisch voorkomt gelet op de aard van de feiten en de jonge leeftijd van [slachtoffer 1] . In een nagezonden document is vermeld dat [slachtoffer 1] inmiddels is doorverwezen naar een psychologenpraktijk. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in haar persoon, mede gezien haar jonge leeftijd. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dit maakt dat een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding door verdachte tot een bedrag van € 7.500,= billijk, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal gelet op het feit dat het aannemelijk is dat de schade geleidelijk is ontstaan, de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op [geboortedag 2] 2020, zijnde het midden van de tenlastegelegde periode van feit 2.
Voor het meerdere is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de omvang van de schade verder nog onvoldoende is onderbouwd. Behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 10.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor feit 4.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering, nu verdachte en het slachtoffer beiden worden bijgestaan door advocaten die hun standpunten over de vordering kunnen kenbaar maken. Bij een toewijzing van de vordering wordt verzocht de schademaatregel op te leggen.
De verdediging heeft aangevoerd dat enige onderbouwing van de vordering, zoals over de psychische klachten van [slachtoffer 3] , ontbreekt. De uitspraken die bij de vordering zijn meegestuurd betreffen geen vergelijkbare zaken.
De rechtbank heeft overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade die hij daarmee heeft veroorzaakt bij [slachtoffer 3] te vergoeden.
In het verzoek tot schadevergoeding is vermeld dat [slachtoffer 3] door de gebeurtenissen lijdt aan een vorm van epilepsie en dat zij last heeft van black-outs. Hoewel deze klachten niet nader zijn onderbouwd, acht de rechtbank deze op basis van de gegeven setting niet onaannemelijk. Voorts heeft zij in aanmerking genomen dat de ontucht met [slachtoffer 3] een kortere pleegperiode en minder vergaande handelingen behelst dan het misbruik van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,--. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal gelet op het feit dat het aannemelijk is dat de schade geleidelijk is ontstaan, de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op 11 september 2021, zijnde het midden van de tenlastegelegde periode.
Voor het meerdere is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de omvang van de schade verder nog onvoldoende is onderbouwd.
Behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 28.164,55 te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor de feiten 5 en 6. Voornoemd bedrag bestaat uit € 25.000,-- immateriële schade en € 3.164,55 materiële schade.
De officier van justitie refereert zich ook met betrekking tot deze vordering tot het oordeel van de rechtbank, omdat verdachte en het slachtoffer beiden worden bijgestaan door advocaten die hun standpunten over de vordering kunnen kenbaar maken. Bij een toewijzing van de vordering wordt verzocht de schademaatregel op te leggen.
De verdediging vindt behandeling van de vordering te belastend voor het strafproces. Daarbij is gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag, de hoeveelheid pagina’s van de vordering en in dit verband de afwezigheid van een bijlagenoverzicht. Bovendien worden vraagtekens geplaatst bij het vereiste causaal verband, nu door onder meer een ADHD-stoornis bij [slachtoffer 2] niet is vast te stellen in welke mate het bewezenverklaarde precies heeft bijgedragen aan haar klachten. De uitspraak als bijlage bij de vordering ziet op een andersoortige casus dan de onderhavige. De verdediging verzoekt de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade die hij daarmee heeft veroorzaakt bij [slachtoffer 2] te vergoeden.
Deze schade is uitgebreid onderbouwd. Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer 2] een posttraumatische stressstoornis en depressieve klachten heeft ontwikkeld, die direct gerelateerd kunnen worden aan de gepleegde strafbare feiten. De verdediging heeft gewezen op reeds bestaande klachten en problematiek, zoals de ADHD-stoornis. Daartoe overweegt de rechtbank dat blijkens de medische informatie de gebeurtenissen deze bestaande klachten in negatieve zin hebben beïnvloed. [slachtoffer 2] heeft al meerdere therapieën gehad in verband met het opgelopen trauma. De rechtbank heeft voor de toekenning van de immateriële schade voorts meegewogen de intensiteit van de ontuchtige handelingen en de schadebedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de rechtbank acht geslagen op de stukken van de Arbodienst. Hieruit is op te maken dat bij [slachtoffer 2] sprake is geweest van langdurig ziekteverzuim dat kan worden toegeschreven aan het bewuste trauma dat door verdachte is veroorzaakt. Deze schade staat aldus in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank concludeert dat de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 15.664,55 waarvan € 3.164,55 materiële schade en
€ 12.500,= immateriële schade. De rechtbank zal gelet op het feit dat het aannemelijk is dat de schade geleidelijk is ontstaan, de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op 20 januari 2015, zijnde het midden van de tenlastegelegde periode.
Voor het meerdere is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de omvang van de schade verder nog onvoldoende is onderbouwd. Behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schademaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde onder feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 en feit 5, telkens:met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 3, feit 4 en feit 6, telkens:ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij
Reclassering Nederland, Regio Zuid, telefoonnummer 088-8041504, en zich zal melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering noodzakelijk vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door een
forensische polikliniekgericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk vonnis. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* dat verdachte op geen enkele wijze -direct of indirect- contact heeft of zoekt met de slachtoffers [slachtoffer 1] geboren op [geboortedag 2] 2006 te [geboorteplaats 1] , [slachtoffer 3] geboren op [geboortedag 3] 2008 te [geboorteplaats 2] en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 4] 2001 te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich niet bevindt in de woonplaats(en) van de voornoemde slachtoffers, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich onthoudt van:
-- het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen;
-- gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderporno grafisch materiaal kan worden bekeken, uitgewisseld en/of verkregen; gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd, terwijl het daarop uitgeoefende toezicht mede kan bestaan uit controle van zijn telefoon(s), computer(s) en/of andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 7.500,=immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf [geboortedag 2] 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1](feiten 2 en 3),
€ 7.500,=te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf [geboortedag 2] 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
72 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van
€ 2.500,=immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 4),
€ 2.500,=te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
11 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 15.664,55waarvan € 3.164,55 materiële schade en € 12.500,= immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feiten 5 en 6),
€ 15.664,55,=te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
20 januari 2015 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
113 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 mei 2024.
Mr. De Jong en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.