ECLI:NL:RBZWB:2024:2985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
02/180970-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk versperren van een fietspad met gevaar voor verkeersveiligheid

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 oktober 2021 een touw over het fietspad op de Broekhovenseweg in Tilburg had gespannen. Dit leidde tot een ernstig ongeval waarbij een bromfietser, [slachtoffer], tegen het touw aanreed en ernstig letsel opliep, waaronder een hersenschudding en gebroken kaak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het fietspad had versperd, terwijl daarvan gevaar voor de verkeersveiligheid te duchten was. De verdachte had nagelaten de benodigde veiligheidsmaatregelen te treffen en was weggelopen zonder het touw te verwijderen of te bewaken. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het primair tenlastegelegde feit van het opzettelijk versperren van een weg en legde een gevangenisstraf op van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar vond dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigde. De verdachte had geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en toonde geen schuldbewustzijn, wat ook in zijn nadeel werd meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/180970-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [land 1] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende aan [verblijfadres] ( [land 2] )
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 april 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een touw over het fietspad op de Broekhovenseweg in Tilburg heeft gespannen waar [slachtoffer] met zijn bromfiets tegenaan is gereden. Dit is primair tenlastegelegd als het opzettelijk versperren van een weg, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was, subsidiair als een zware mishandeling, meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meest subsidiair als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), de getuigenverklaring van [getuige] , de camerabeelden en de verklaring van verdachte zelf dat hij een touw over het fietspad heeft gespannen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Een wegversperring is pas strafbaar als de weg duurzaam niet meer toegankelijk is voor het bestemde gebruik. Daarvan is in dit geval geen sprake. Verdachte heeft weliswaar een touw over het fietspad gespannen, maar dit was slechts bedoeld voor een korte duur, hooguit 30 minuten. Hij was bezig met een verhuizing en moest een paar spullen overbrengen van zijn woning naar de auto. Bovendien was doorgang nog steeds mogelijk. Voetgangers en fietsers konden er nog steeds langs. Op de beelden is ook te zien dat een fietser die afstapte verder kon gaan. Dit gold ook voor brommers en scooters, terwijl zij daar strikt genomen niet mochten rijden. Nu [slachtoffer] met zijn bromfiets op het fietspad reed terwijl dat niet mocht, is er geen sprake van ‘het versperren van de weg voor bestemd gebruik’ maar van ongeoorloofd gebruik en dient vrijspraak te volgen. Ook voor het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde dient vrijspraak te volgen. Er is bij verdachte geen sprake geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , dan wel op het mishandelen van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Hij heeft juist geprobeerd te voorkomen dat er een ongeval zou plaatsvinden. Hooguit is er sprake van bewuste schuld, omdat hij onvoorzichtig of nalatig heeft gehandeld, maar dat kan niet tot een bewezenverklaring leiden. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat de vraag betreft of sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaat dat verdachte op 23 oktober 2021 een touw over het fietspad op de Broekhovenseweg in Tilburg heeft gespannen. Hij is daarna weggelopen naar zijn auto zonder het touw weg te halen, dan wel te (laten) bewaken, met als gevolg dat [slachtoffer] met zijn bromfiets tegen het touw is aangereden, ten val is gekomen en ernstig letsel heeft opgelopen. Hij heeft een hersenschudding opgelopen, zijn kaak is op meerdere plaatsen gebroken en zijn lip op twee plaatsen gescheurd. Ook zijn er tanden onherstelbaar afgebroken. Ook ruim twee jaar na het ongeval ondervindt hij ondanks alle behandelingen en therapieën nog steeds gevolgen van het ongeval in zijn dagelijkse leven.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden.
Het primair tenlastegelegde: het versperren van een weg
Verdachte wordt primair verweten dat hij opzettelijk het fietspad heeft versperd, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was. Onder het versperren van een weg als bedoeld in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het op een weg aanbrengen van een zodanige belemmering dat die weg niet toegankelijk is voor het bestemde gebruik. Onder versperren valt niet alleen de handeling waardoor de belemmering ontstaat, maar ook het niet opheffen of laten voortduren van die belemmering.
Verdachte heeft verklaard dat hij die bewuste dag bezig was met een verhuizing en spullen moest overbrengen van zijn woning naar de auto. Hij had geprobeerd door middel van een oranjekleurig touw een deel van het trottoir en het fietspad af te zetten. Hij wilde zichzelf daarmee een min of meer vrije doorgang verschaffen en een veilige situatie creëren. Hij had het touw inmiddels gespannen. Juist op het moment dat hij een oranjegekleurd hesje uit zijn auto wilde pakken om aan het touw vast te maken om zo extra zichtbaarheid te creëren, reed [slachtoffer] met zijn bromfiets tegen het touw aan.
Gelet op die verklaring stelt de rechtbank allereerst vast dat het de bedoeling van verdachte was om in alle rust zijn spullen naar de auto over te brengen en dus om enige tijd het fietspad te versperren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee, in tegenstelling tot wat de verdediging heeft aangevoerd, sprake geweest van een versperring met een zekere duurzaamheid.
De rechtbank stelt verder vast dat het ongeval op 23 oktober 2021 is veroorzaakt doordat verdachte een touw over het fietspad op de Broekhovenseweg had gespannen zonder de benodigde veiligheidsmaatregelen te treffen om weggebruikers hierop te attenderen. Hij verliet vervolgens de plek waar het touw gespannen was zonder het touw weg te halen of te (laten) bewaken. Dat dit slechts voor een korte periode was doet niet aan de onveilige situatie af. Het touw was gespannen op een hoogte van ongeveer 150 cm, waardoor weggebruikers moesten afstappen om onder het touw door te kunnen gaan. Zij hadden dan ook geen vrije doorgang, anders dan de verdediging heeft aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat verdachte op het moment van het ongeval bezig was een oranjegekleurd hesje uit zijn auto te pakken om aan het touw vast te maken, om dit beter zichtbaar te maken. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat ook verdachte zelf van mening was dat het niet duidelijk genoeg was voor verkeersdeelnemers en daarmee dus een onveilige situatie bestond. [slachtoffer] reed met zijn brom/snorfiets op het fietspad. Het fietspad leek vrij en [slachtoffer] bleef op dit fietspad rijden. Dat was ook volstrekt logisch en anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is uit geen enkele omstandigheid gebleken dat [slachtoffer] daar niet mocht rijden. Sterker nog, hij was verplicht om van het fietspad gebruik te maken gelet op het feit dat zijn brom/snorfiets een blauw kenteken had. Uit het dossier volgt evenmin dat [slachtoffer] te hard reed. Zonder een duidelijk zichtbare afzetting met bijvoorbeeld pionnen of een waarschuwingsbord, hoefde [slachtoffer] geen rekening te houden met een touw dat over het fietspad was gespannen. Bovendien stond verdachte op het moment dat [slachtoffer] aan kwam rijden aan de achterzijde van zijn auto. Hierdoor heeft hij [slachtoffer] ook niet tijdig kunnen waarschuwen voor het naderende gevaar.
Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte door het spannen van het touw opzettelijk het fietspad heeft versperd, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was. Zij acht het primair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 23 oktober 2021 te Tilburg opzettelijk de Broekhovenseweg, zijnde een openbare landweg, heeft versperd, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was, immers
- heeft verdachte terwijl hij zich bewust was dat dit fietspad door (brom)fietsers en andere weggebruikers als een (doorgaande) weg werd gebruikt,
- een touw (op een zodanige hoogte dat de doorgang voor (brom)fietsers en
andere weggebruikers werd versperd) dwars over het fietspad van de Broekhovenseweg, gespannen en gespannen gehouden,
- de plaats waar dat touw gespannen was verlaten en
- daarbij nagelaten om het touw te verwijderen of om afdoende te controleren dat het touw op zodanige wijze werd bewaakt dat weggebruikers niet tegen dat touw zouden kunnen rijden en
- is een bestuurder van een bromfiets ( [slachtoffer] ) tegen dat over de landweg
gespannen touw gereden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Gelet op het feit dat verdachte een first-offender is en hij in moeilijke persoonlijke omstandigheden zit, zou moeten worden volstaan met een taakstraf dan wel een geheel voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft opzettelijk een fietspad versperd door een niet duidelijk zichtbaar touw over het fietspad te spannen en daarbij niet de benodigde veiligheidsmaatregelen te treffen. Hij is daarna weggelopen zonder het touw weg te halen of te (laten) bewaken, met als gevolg dat een voorbijrijdende bromfietser daartegen is aangereden, ten val is gekomen en ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Hij heeft het risico in het leven geroepen dat zich een verkeersongeval zou kunnen voordoen, welk risico zich ook direct heeft verwezenlijkt. Uit de op zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat het ongeval niet alleen veel impact op hem, maar ook op zijn gezin heeft gehad en nog heeft. Hij is diezelfde dag nog geopereerd aan zijn kaak die op meerdere plaatsen was gebroken. Daarnaast zijn er nog diverse ingrepen nodig geweest bij de tandarts. Hij heeft nog altijd platen in zijn kaak en last van een doof gevoel in zijn mond. Ook heeft hij een ander gezicht gekregen. Daarnaast heeft hij zijn werk een tijd niet kunnen uitoefenen.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Overschrijding van de redelijke termijnDe rechtbank houdt rekening met het feit dat het lang heeft geduurd voordat de zaak met een vonnis tot een afronding is gekomen. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de staat een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem terzake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Die termijn is in het geval van verdachte in elk geval aangevangen op 27 oktober 2021, de datum waarop verdachte is uitgenodigd voor een verhoor.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het tijdsverloop in deze zaak het volgende. Op 27 oktober 2021 is verdachte op het politiebureau uitgenodigd om een verklaring af te leggen. Verdachte heeft dit destijds geweigerd omdat hij in verband met een vergoeding voor de kosten voor rechtsbijstand liever eerst wilde worden aangehouden. Verdachte is vervolgens pas op 6 september 2023 door de politie op Curaçao, waar hij toen woonachtig was, gehoord kunnen worden. Een deel van de overschrijding van de redelijke termijn is daarmee ook aan verdachte te wijten. Echter ook daarna heeft het lang geduurd voordat de zaak op zitting werd aangebracht. Bij de uitspraak in deze zaak, is de redelijke termijn met ruim zes maanden overschreden. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij het bepalen van de straf.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat een straf zonder meer op zijn plaats is. Verdachte heeft een ernstig ongeval veroorzaakt, met grote gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte daarbij kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Ook in zijn brief die hij voor de zitting heeft geschreven, heeft hij geen schuldbewustzijn getoond. Sterker nog, hij heeft de schuld bij het slachtoffer willen neerleggen door te zeggen dat het slachtoffer veel te hard reed en niet goed oplette. De rechtbank weegt deze houding van verdachte dan ook in zijn nadeel mee.
De verdediging heeft verzocht om in plaats van een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie een geheel voorwaardelijke straf of een taakstraf op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf gelet op de ernst van het feit. Gelet op het feit dat verdachte in het buitenland woonachtig is, zal evenmin een taakstraf aan verdachte worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Met dit voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 162 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:opzettelijk een openbare landweg versperren, terwijl daarvan gevaar voor de
veiligheid van het verkeer is te duchten;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 mei 2024.
Mr. De Jong en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.