In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van een geldautomaat. De geldautomaat bevond zich aan de buitenkant van een kraakpand, wat leidde tot gevaar voor goederen. De verdachte is vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op gemeen gevaar voor personen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners met zich meebracht. De verdachte heeft bekend dat hij bio-ethanol over de geldautomaat heeft gegoten en deze in brand heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.