ECLI:NL:RBZWB:2024:2973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
02-296783-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brandstichten van een geldautomaat met gemeen gevaar voor goederen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van een geldautomaat. De geldautomaat bevond zich aan de buitenkant van een kraakpand, wat leidde tot gevaar voor goederen. De verdachte is vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op gemeen gevaar voor personen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners met zich meebracht. De verdachte heeft bekend dat hij bio-ethanol over de geldautomaat heeft gegoten en deze in brand heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-296783-23
vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [plaats] ( [land] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Nieuwegein,
raadsman mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 april 2024, waarbij de officier van justitie mr. G. Smid en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 8 november 2023 in Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht aan een geldautomaat
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk
letsel voor personen te duchten was;
feit 2:op 8 november 2023 in Tilburg een container van het Brabants Afvalteam heeft
vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Bewezenverklaring zonder nadere motivering - feit 2 (vernieling)
De onder 2 ten laste gelegde vernieling is door verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2
Bewijswaardering - feit 1 (brandstichting)
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan een geldautomaat. Door de brand was gevaar voor goederen en ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van het pand te duchten.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet kan worden bewezen dat door de brandstichting door verdachte sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. De geringe brandhaard (Geldmaat), de locatie van de Geldmaat (buitenkant van het gebouw), het volume van het gebouw (twee gecombineerde panden met meerdere verdiepingen) en de afstand tot de brandhaard (veertig meter) maken dat er geen objectief gevaar voor personen kon ontstaan door de brandstichting.
Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij bio-ethanol over de geldautomaat heeft gegoten en deze vervolgens in brand heeft gestoken. Verdachte heeft de brand bewust veroorzaakt. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de geldautomaat opzettelijk in brand heeft gestoken.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of als gevolg van deze brand gemeen gevaar voor goederen of ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige specifieke situatie niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er door de brand naast gemeen gevaar voor goederen ook gemeen gevaar voor personen is ontstaan.
De geldautomaat zat bevestigd aan de buitenkant van een voormalig politiebureau, wat in gebruik was als kraakpand en waar op het moment van de brand twee bewoners aanwezig waren op de eerste verdieping van het pand. De feitelijke situatie in het pand op het moment van de brand is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzocht. Daardoor zijn in het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten te vinden om vast te kunnen stellen dat er in dit concrete geval levensgevaar voor de aanwezige bewoners is geweest. De rechtbank weegt daarbij in overwegende mate mee dat [getuige] , destijds de dienstdoende bevelhebber van de brandweer, op 28 maart 2024 bij de rechter-commissaris nadrukkelijk heeft verklaard dat hij de mate van gevaar in dit specifieke geval niet kan inschatten. Er zijn ook geen metingen verricht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het gemeen gevaar voor personen.
4.3
De bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 8 november 2023 te Tilburg, opzettelijk brand heeft gesticht door meermalen een brandbare vloeistof, over een geld(auto)maat te gieten en voornoemde vloeistof aan te steken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand waarin die geld(auto)maat was geplaatst en de in dat pand gevestigde antikraakwoningen;
2
hij op 8 november 2023 te Tilburg, opzettelijk en wederrechtelijk een container die geheel aan het Brabants Afvalteam toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het over verdachte opgemaakte rapport van
18 april 2024.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verzocht wordt om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte
en een gevangenisstraf ongeveer gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, in combinatie met een geheel voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de
omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in
aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van een geldautomaat. Deze geldautomaat bevond zich aan de buitenkant van een kraakpand, waardoor er gevaar voor goederen te duchten is geweest. Brandstichting is een ernstig feit. Door de brand is er forse schade toegebracht aan de geldautomaat. Bovendien zorgt brandstichting in een woning voor overlast, schade, onrust en gevoelens van onveiligheid bij de bewoners, maar ook bij de omwonenden. Dit alles wordt verdachte aangerekend.
Daarnaast heeft verdachte kort daarna uit frustratie een container in brand gestoken waardoor deze is vernield.
Reclassering Nederland heeft op 18 april 2024 een rapport over verdachte opgemaakt. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: de meldplicht, het meewerken aan een ambulante behandeling, het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, de inspanningsverplichting om betaald werk te vinden en te behouden en het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank zal gevolg geven aan het advies van de reclassering en bijzondere voorwaarden opleggen om herhaling te voorkomen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van substantiële duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen én levensgevaar voor de aanwezige bewoners. Omdat de rechtbank slechts het gevaar voor goederen bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen teduchten is;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andertoebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden, waarvan
8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. Dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij
Reclassering Nederland te Tilburg op het adres Ringbaan West 275, 5037 PD
Tilburg. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak
en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
2. Dat veroordeelde zich psychodiagnostisch laat behandelen door GGz Breburg of
een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt
de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde
houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling.
3. Dat veroordeelde verblijft in Traverse Tilburg of een andere instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het
verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4. Dat veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk met
een vaste structuur.
5. Dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en cannabis
om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en
ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe
vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Veldhuizen, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Los en mr. K. Verschueren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 mei 2024.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.