ECLI:NL:RBZWB:2024:2965

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/10356
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van parkeervergunning in verband met POET en belangenafweging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda om zijn parkeervergunning in te trekken. Eiser, woonachtig in de wijk Brabantpark, had een parkeervergunning aangevraagd en verkregen, maar het college heeft deze ingetrokken op basis van de Parkeerverordening Breda 2022. De rechtbank heeft op 11 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser in persoon aanwezig was en vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. M.L.V. Suijkerbuijk.

De rechtbank stelt vast dat eiser beschikt over een oprit die voldoet aan de minimale afmetingen voor een parkeergelegenheid op eigen terrein (POET). Eiser betoogt dat zijn oprit niet voldoet aan de vereisten en dat zijn belang bij het behouden van de parkeervergunning zwaarder zou moeten wegen dan het belang van het college bij het intrekken van de vergunning. De rechtbank oordeelt echter dat het college op goede gronden heeft gehandeld. De regels omtrent POET zijn ingevoerd om de parkeerdruk in de wijk te beheersen, en de rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een hoge parkeerdruk in de wijk.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het besluit onredelijk bezwarend maken. Eiser kan gebruik maken van het bezoekerstarief voor parkeren in de wijk, en de rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door het college in overeenstemming is met de wet- en regelgeving. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L.V. Suijkerbuijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het in bezwaar gehandhaafde besluit van het college om zijn parkeervergunning in te trekken. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift
.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser in persoon en de heer mr. M.L.V. Suijkerbuijk namens het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan de [adres] in [plaats] , in de wijk Brabantpark. In verband met parkeeroverlast is op 3 juli 2023 betaald parkeren ingevoerd in deze wijk
.Eiser heeft een oprit bij zijn woning en beschikt over één auto, met [kenteken] .
3. Eiser heeft in het P-loket zijn auto met voormeld kenteken geregistreerd op de zogenoemde POET (parkeergelegenheid op eigen terrein). Met hetzelfde kenteken heeft hij een “Tweede Parkeervergunning bewoners” aangevraagd. Op 3 juni 2023 heeft eiser via het P-Loket deze tweede parkeervergunning afgenomen.
4. In een vooraankondiging gedateerd 5 juli 2023 heeft het college aan eiser bericht dat zijn parkeervergunning per 19 juli 2023 zal worden ingetrokken, omdat achteraf is gebleken dat de toekenning van de parkeervergunning in strijd is met artikel 5, eerste lid van de Parkeerverordening Breda 2022 (hierna: de Parkeerverordening). Omdat eiser beschikt over één voertuig en een POET kan hij geen aanspraak maken op een parkeervergunning. De “Tweede Parkeervergunning bewoners” kan op grond van de Parkeerverordening alleen worden toegekend als het adres beschikt over een POET en men meer dan één voertuig heeft.
Eiser heeft op 24 juli 2023 schriftelijk gereageerd.
5. Bij besluit van 25 juli 2023 heeft het college de parkeervergunning van eiser ingetrokken per 25 juli 2023. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Op 29 augustus 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Op 5 september 2023 is een beleids- en adviesmedewerker van team parkeren bij eiser langs geweest op zijn POET op te meten. Volgens deze meting is de breedte van de oprit 2,52 meter en de lengte circa 14 meter.
6. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het college de parkeervergunning van eiser op goede gronden heeft ingetrokken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat het college de parkeervergunning van eiser op goede gronden heeft ingetrokken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
10. Eiser stelt dat een (eerste) parkeervergunning aan hem verleend dient te worden door het college omdat zijn oprit niet voldoet aan de minimale afmetingen van een POET. Daarnaast stelt eiser – samengevat – dat zijn belang bij het behouden van de parkeervergunning zwaarder zou moeten wegen dan het belang van het college bij het intrekken van de parkeervergunning, zodat het besluit onevenredig is. Tot slot doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Beoordeling door de rechtbank
Afmetingen van de oprit
11. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Parkeerverordening kan eiser niet beschikken over een “Eerste Parkeervergunning bewoners” als hij parkeergelegenheid op eigen terrein (POET) heeft die aan de minimale afmetingen voldoet, zoals genoemd in artikel 1, aanhef en onder 1 van de Beleidsregels Parkeerverordening 2022 Eigen Parkeergelegenheid 2022 (hierna: de Beleidsregels). De minimale afmetingen bedragen volgens de beleidsregels 2,30 meter breed en 5,00 meter lang. Tussen partijen is allereerst in geschil of de oprit van eiser hieraan voldoet.
12. Eiser stelt dat een parkeervergunning aan hem verleend dient te worden door het college omdat zijn oprit niet voldoet aan de minimale afmetingen van een POET, zoals genoemd in artikel 1, aanhef en onder 1 van de Beleidsregels. Eiser voert daartoe aan dat niet aangesloten kan worden bij de kadastrale afmetingen van zijn oprit, omdat sprake is van een gedeelde oprit. Eiser stelt dat aangesloten moet worden bij de gebruiksafmetingen, die berekend kunnen worden door de totale afmetingen van de gedeelde oprit te delen door twee.
13. Het college stelt zich op het standpunt dat aangesloten moet worden bij de kadastrale afmetingen van de oprit. Aangezien eiser eigenaar is van een oprit die voldoet aan de vereiste afmetingen kan op grond van de Parkeerverordening voor een eerste auto geen parkeervergunning worden verstrekt, aldus het college.
14. De rechtbank overweegt dat bij het opmeten van de oprit van eiser op 5 september 2023 is vastgesteld dat deze 2,52 meter breed en circa 14 meter lang is. Daarbij is het college uitgegaan van de kadastrale (eigendoms-)grens. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat op een andere manier gemeten had moeten worden. Op grond van artikel 1, onder a van de Beleidsregels moet worden aangesloten bij de juridische situatie, oftewel de kadastrale grens, omdat het gaat om de parkeerplaats op een terrein waarover eiser kan beschikken op grond van eigendom. Dat eiser zijn oprit in de praktijk deelt met zijn buren maakt dat niet anders. Eiser kan immers vrij over deze grond beschikken als hij dat wil.
15. De rechtbank concludeert dat de oprit van eiser voldoet aan de minimale afmetingen voor een POET, zoals opgenomen in de Beleidsregels. Dat betekent dat eiser geen recht heeft op een “Eerste Parkeervergunning bewoners”. Dat betekent op grond van artikel 5, eerste lid, van de Parkeerverordening echter ook dat eiser geen recht heeft op een “Tweede Parkeervergunning bewoners”. Vast staat immers dat eiser beschikt over slechts één voertuig en een POET.
16. Eiser heeft welbewust zijn auto geregistreerd voor een POET en daarnaast een tweede parkeervergunning aangevraagd. Het college was dus bevoegd om de parkeervergunning in te trekken. [1]
Belangenafweging
17. Eiser heeft aangevoerd dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn voor hem. Door de rigide toepassing van de regels wordt hij verplicht door het college om zijn auto op zijn oprit te parkeren, ongeacht de situatie en omstandigheden. Dat betekent bijvoorbeeld dat hij moet registreren en betalen als hij een boodschap wil doen bij de supermarkt in zijn buurt of als hij een bezoek wil brengen aan het buurthuis. Eiser stelt dat hij hierdoor wordt belemmerd in zijn bewegingsvrijheid, aangetast in zijn privacy en dat hij op extra kosten wordt gejaagd. Eiser betwist het door het college gestelde belang van het verlagen van de parkeerdruk in de wijk.
18. Het college voert aan dat het algemeen belang, inhoudende het beheersbaar houden van de parkeerdruk op straat, zwaarder dient te wegen dan de belangen van eiser. De POET-regels spelen een belangrijke rol bij het beheersbaar houden van de parkeerdruk. Volgens het college zijn de POET-regels redelijk. Het college merkt daarbij op dat eiser uit coulance kan parkeren tegen een laag tarief. Van bijzondere omstandigheden die het noodzakelijk maken om van de Parkeerverordening af te wijken is volgens het college niet gebleken.
19. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
20. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd dat sprake was van een hoge parkeerdruk in de wijk. Het college heeft ter zitting toegelicht dat er parkeertellingen en metingen zijn gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat in een groot deel van de wijk Brabantpark een parkeerdruk van meer dan 90% bestond. Het college heeft ook een overzicht overgelegd waaruit dat blijkt. Die omstandigheid, in combinatie met ontwikkelingen buiten de wijk, hebben er volgens het college toe geleid dat de POET-regels zijn ingevoerd in deze wijk. Dit betreft een politiek-bestuurlijke afweging die de rechtbank slechts terughoudend kan toetsen.
21. De rechtbank overweegt dat een dergelijk hoge parkeerdruk een streng parkeerbeleid noodzakelijk maakt. Bewoners verplichten om te parkeren op eigen terrein als zij die mogelijkheid hebben, is naar het oordeel van de rechtbank een geschikt en evenwichtig middel om de parkeerdruk te verlagen. Nu niet in geschil is dat het besluit om de parkeervergunning van eiser in te trekken conform de regels van de Parkeerverordening is genomen, dient enkel beoordeeld te worden of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het besluit in dit geval onredelijk bezwarend is voor eiser. [2]
22. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het besluit om de parkeervergunning in te trekken onevenwichtig is. Dat eiser moet registeren en betalen op het moment dat hij niet op zijn eigen oprit wil parkeren, is niet zodanig onredelijk bezwarend voor eiser dat het college een ander besluit had moeten nemen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser gebruik kan maken van het bezoekerstarief van € 0,25 per uur wanneer hij zijn auto elders in de wijk parkeert. Dat eiser zich door het parkeerbeleid belemmerd voelt in zijn bewegingsvrijheid en aangetast in zijn privacy, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelijkheidsbeginsel
23. Volgens eiser maakt het college een ongerechtvaardigd onderscheid tussen bewoners van de wijk mét en zonder oprit en tussen bewoners met één auto en met meerdere auto’s. Bewoners zonder oprit of met meerdere auto’s kunnen immers wel overal in de wijk parkeren zonder te registreren en betalen, aldus eiser.
24. Het college stelt dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen omdat geen sprake is van gelijke gevallen, wanneer het gaat om bewoners met meer dan één auto en/of zonder POET.
25. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake dient te zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Daarvan is hier geen sprake reeds omdat de bewoners van woningen in de wijk zonder POET niet beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein. Hun situatie is daarom niet gelijk aan die van eiser. Ook de situatie van bewoners die wel een POET hebben maar ook meerdere voertuigen, is niet gelijk aan die van eiser. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Parkeerverordening Breda 2022
Artikel 4, eerste lid, van de Parkeerverordening bepaalt dat het college per (BAG-)adres maximaal één Eerste parkeervergunning bewoners kan verlenen, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunning-gebied, indien:
a. de aanvrager op dat adres in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de gemeente staat ingeschreven als bewoner en het adres binnen het betreffende vergunninggebied is gelegen;
of
(…)
én
de aanvrager eigenaar of houder is van een motorvoertuig, op welk kenteken de vergunning afgegeven wordt, of eigenaar of houder is van een brommobiel;
én
het adres van de aanvrager een woning betreft waartoe geen eigen parkeergelegenheid behoort danwel wanneer deze aanvrager niet kan of had kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid (POET).
Artikel 5, eerste lid, van de Parkeerverordening bepaalt dat het college een Tweede, Derde of Vierde parkeervergunning bewoners kan verlenen, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunning-gebied, indien:
a. de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, b en c.
én
op het adres van de aanvrager reeds een Eerste parkeervergunning bewoners is toegekend en op dit adres wordt beschikt over meer dan 1 motorvoertuig
óf
het adres van de aanvrager beschikt over een eigen parkeergelegenheid (POET) en men op dit adres beschikt over meer dan 1 motorvoertuig.
Artikel 20, onder e van de Parkeerverordening bepaalt dat het college in ieder geval een vergunning kan intrekken of wijzigen indien blijkt dat bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag zou hebben geleid.
Beleidsregels Parkeerverordening 2022 Eigen parkeergelegenheid 2022
Artikel 1 van de beleidsregels bepaalt dat conform de Parkeerverordening Breda 2022 geldt dat onder een eigen parkeergelegenheid moet worden verstaan de potentiële mogelijkheid om een motorvoertuig te kunnen parkeren op:
a. (een) parkeerplaats(en) op een terrein of in een garage waarover de aanvrager kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur of in gebruikgeving en welke juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld is om motorvoertuigen te stallen. Voorbeelden zijn in dit verband een garage, carport, tuin, aangelegde (parkeer)plaats of toerit; (…)
1. Ten aanzien van de parkeerplaatsen onder a. in de aanhef, geldt dat aan de onderstaande afmetingen moet worden voldaan.
• Oprit/terrein/carport/tuin: minimaal 2.30 meter breed en 5.00 meter lang. (…)

Voetnoten

1.op grond van artikel 20, onder e, van de Parkeerverordening
2.CBb 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 en 191