In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 7 november 2018 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De laatste verlenging liep tot 7 mei 2024. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft op 23 maart 2024 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Dit verzoek werd op 3 mei 2024 door beide ouders, de moeder en de vader, ondersteund zonder dat er een mondelinge behandeling plaatsvond.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling de relevante stukken meegenomen, waaronder het verzoekschrift van de GI en de instemmingsverklaringen van de ouders. Gezien de late indiening van het verzoekschrift was het niet mogelijk om het verzoek tijdig mondeling te behandelen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling lijkt te zijn voldaan en heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 23 mei 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De kinderrechter heeft tevens een mondelinge behandeling gepland voor een latere datum om het resterende deel van het verzoek te behandelen. De ouders en de GI zijn opgeroepen om tijdens deze zitting te verschijnen. De kinderrechter heeft de mogelijkheid van hoger beroep toegelicht, waarbij belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak of betekening van de beschikking in beroep kunnen gaan.