ECLI:NL:RBZWB:2024:2947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
02/081582-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (een poging tot) oplichting door middel van bankpasfraude en diefstal met de door bankpasfraude verkregen bankpassen. Toepassing van het jeugdstrafrecht.

Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van het medeplegen van (een poging tot) oplichting en diefstal door middel van bankpasfraude. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 april 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen op 22 maart 2023 meerdere slachtoffers te hebben opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerker en hen te verzoeken hun bankpassen en pincodes af te geven. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de gepleegde feiten, mede op basis van bekennende verklaringen van de verdachte en medeverdachten, alsook aangiftes van de slachtoffers.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en besloot tot toepassing van het jeugdstrafrecht, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een laag IQ en een niet-verbale leerstoornis. De officier van justitie had een taakstraf van 150 uur en vier weken jeugddetentie geëist, geheel voorwaardelijk. De rechtbank volgde dit advies en legde de verdachte een werkstraf op van 150 uur, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke jeugddetentie van vier weken met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers, en de noodzaak van begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/081582-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 april 2024, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:
samen met anderen op 22 maart 2023 heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] op te lichten door middel van bankpasfraude;
Feit 2:
samen met anderen op 22 maart 2023 [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft opgelicht door middel van bankpasfraude;
Feit 3:
samen met anderen op 22 maart 2023 een bedrag van in totaal € 7.100,- geeft gestolen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] , met gebruik van de door bankpasfraude verkregen bankpassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] op te lichten en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting. Daarnaast wordt verwezen naar de bij de politie afgelegde bekennende verklaringen van de twee medeverdachten.
Feiten 2 en 3:
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten bewezen, gelet op de zes aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting en van de twee medeverdachten bij de politie.
Ten aanzien van alle drie de feiten stelt de officier van justitie dat er sprake was van medeplegen. De verdachten hoeven niet alle gedachtestreepjes zoals opgenomen in de tenlastelegging zelf uitgevoerd te hebben. Zij waren de hele dag samen op pad en zouden ieder 10% van de opbrengst krijgen. Dit maakt volgens de officier van justitie dat er sprake was van een gelijk aandeel en dus van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat het beeld wordt geschetst dat verdachte ‘de baas’ zou zijn geweest tijdens het plegen van de strafbare feiten, maar daarvoor wordt geen bevestiging gevonden in het dossier. Verdachte fungeerde als een doorgeefluik. Hij had contact met een persoon via de telefoon waarvan hij opdrachten kreeg en die hij doorgaf aan de andere twee verdachten in de auto en af en toe gaf hij zijn telefoon mee aan [medeverdachte 2] . Het aandeel van verdachte en de medeverdachten was gelijk.
Daarnaast geldt dat bij de feiten 1 en 2 onder het eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd het telefonisch benaderen van slachtoffers en/of te doen laten benaderen door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank. Deze handeling heeft verdachte niet uitgevoerd; hij heeft alleen doorgegeven waar [medeverdachte 1] naartoe moest rijden en wat [medeverdachte 2] moest gaan doen. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen (volledige) vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte door [slachtoffer 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 april 2024.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen (volledige) vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangiftes door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 april 2024.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Door de verdediging is verzocht om verdachte vrij te spreken van het eerste gedachtestreepje onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegd, zijnde: “- telefonisch te benaderen en/of te doen laten benaderen door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank”. De rechtbank volgt dit standpunt niet en acht het medeplegen van verdachte van deze handeling wel aanwezig. Van medeplegen is sprake als er een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten is. Niet iedere medepleger hoeft exact op de hoogte te zijn van de bijdrage van de andere medepleger en niet iedere medepleger hoeft elke handeling bij elk gedachtestreepje te verrichten.
Uit de verschillende aangiftes komt naar voren dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers bankpassen (en in één geval ook sieraden) afhandig te maken. De aangevers werden allen gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van de bank. De aangevers werden verzocht om hun pincode telefonisch in te spreken en hun bankpas (en sieraden) af te geven aan een medewerker van de bank die bij hen thuis langs zou komen. De slachtoffers kregen van de beller in het telefoongesprek een code genoemd die zij op een envelop met daarin de bankpassen moesten schrijven en de medewerker van de bank die de passen kwam ophalen zou zich aan de deur met die code identificeren. Uit deze werkwijze volgt dat er naast verdachte en de twee medeverdachten bij hem in de auto, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , (ten minste) nog één vierde persoon bij de handelingen betrokken is geweest. [verdachte] stond de hele dag telefonisch in contact met de vierde persoon en gaf de opdrachten en informatie door aan zijn twee medeverdachten in de auto. Gelet op de planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen deze (ten minste) vier personen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Ieder volbracht zijn aandeel in het totaal van de handelingen die samen de oplichting en diefstal vormden.
Dat verdachte niet de persoon is geweest die heeft gebeld naar de aangevers of de aangevers heeft laten doen benaderen, staat daarom aan het bewijs van medeplegen niet in de weg. De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten dan ook voor alle handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangiftes door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 april 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 maart 2023 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een of meer bankpassen en bijbehorende pincodes, hebbende verdachte en zijn mededaders
- voornoemde [slachtoffer 1] telefonisch benaderd door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank en
- voornoemde [slachtoffer 1] medegedeeld dat er getracht was een groot geldbedrag van een bankrekening te halen en
- voornoemde [slachtoffer 1] medegedeeld dat de bank de bankpassen met bijbehorende pincodes nodig had en
- voornoemde [slachtoffer 1] medegedeeld dat de bankpassen met bijbehorende pincodes afgegeven dienden te worden aan de bankmedewerker (welke spoedig zou langskomen) en
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op meer tijdstippen op 22 maart 2023 te [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, meerdere personen, te weten
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van één of meer bankpassen en bijbehorende pincodes en eenmaal meerdere sieraden, door bij bovengenoemde personen telkens één of meer van onderstaande handelingen uit te voeren:
- telefonisch te benaderen door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank en
- mede te delen dat een bankrekening van voorgenoemde personen gehackt zou zijn en/of dat er getracht is geld van een bankrekening te halen, althans er frauduleuze handelingen met een bankrekening van voorgenoemde personen waren gepleegd en/of op het punt stonden te gebeuren en
- mede te delen dat de bank hun bankpassen met bijbehorende pincodes en/of sieraden nodig had om zo het geld van de rekening en/of de sieraden veilig te stellen en
- mede te delen dat de bankpassen met bijbehorende pincodes en/of sieraden afgegeven dienden te worden aan de bankmedewerker (welke spoedig zou langskomen) en
- het in ontvangst nemen en meenemen van bovengenoemde bankpassen en pincodes en/of sieraden;
3
op meer tijdstippen op 22 maart 2023 te [plaats 2] en [plaats 6] en [plaats 7] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit meer geldautomaten en middels een pinbetaling in een winkel hebben weggenomen meer geldbedragen (van in totaal ongeveer 7.100 euro), die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders, die weg te nemen geldbedragen telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van, middels oplichting verkregen en zonder toestemming tot gebruikmaking van de eigenaren, bankassen en pincodes, te weten van:
[slachtoffer 2] in totaal 1.250 euro en
[slachtoffer 3] in totaal 2.500 euro en
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] in totaal 1.250 euro en
[slachtoffer 6] in totaal 1.100 euro en
[slachtoffer 8] in totaal 1.000 euro.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte een gewaarschuwd man was, aangezien hij enkele dagen voor deze (poging tot) oplichting(en) en diefstallen nog is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte neemt nu wel verantwoordelijkheid voor wat hij heeft gedaan, maar de recidive rekent de officier van justitie verdachte zwaar aan. De officier van justitie houdt er rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, gelet op de persoon van verdachte en het advies van de reclassering, het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uur, met aftrek, en vier weken jeugddetentie geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, namelijk begeleiding door de jeugdreclassering, uit te voeren door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. De motivering daarvoor is gelegen in de (ontwikkeling) van de persoonlijkheid van verdachte. Hij is gediagnosticeerd met een niet verbale leerstoornis (NLD) en er is bij hem een laag IQ vastgesteld. Ook door de reclassering is toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd.
Verdachte is enkele dagen voor 22 maart 2023 veroordeeld voor soortgelijke feiten. In die zaak is onder andere een vordering schadevergoeding toegewezen voor een bedrag van € 1.000,-. Verdachte voelde druk om dit bedrag te betalen maar had geen geld. Tegelijkertijd wilde verdachte de oplichtingshandelingen achter zich laten. Verdachte mocht echter pas uit het ‘wereldje’ stappen als hij een opvolger zou vinden. Dat heeft verdachte geprobeerd. Omdat verdachte niet tijdig een opvolger kon vinden, maar wel die druk ervoer voor het betalen van voornoemde schadevergoeding, is verdachte tot het plegen van onderhavig strafbaar feit gekomen.
Deze zaak heeft bij verdachte wel voor een ommekeer gezorgd. Het voorarrest heeft grote indruk op verdachte gemaakt. Ook sluit de hulpverlening nu beter aan bij wat hij nodig heeft.
De verdediging verzoekt de taakstraf te matigen, om zo meer gelijkheid te creëren met de eis van de officier van de justitie in de zaken van de medeverdachten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van (een poging tot) oplichting. Door middel van het handelen van verdachte en de medeverdachten is van een aantal slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode bemachtigd om daarmee vervolgens geld van de bankrekening van deze slachtoffers op te nemen. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Samen met de medeverdachten heeft verdachte met dit optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen een geldbedrag van in totaal € 7.100,- van de slachtoffers gestolen. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de slachtoffers. Dit soort feiten treffen de slachtoffers allereerst in financiële zin. Daarnaast leiden deze feiten tot maatschappelijke onrust, bijvoorbeeld zowel onder ouderen in het algemeen, als ook bij de betrokken slachtoffers in het bijzonder. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij op 16 maart 2023, dus enkele dagen voor het plegen van onderhavige feiten, is veroordeeld wegens het plegen van vergelijkbare strafbare feiten. Verdachte is ook na 22 maart 2023 veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en artikel 63 Sr is van toepassing.
De rechtbank slaat acht op het rapport van Reclassering Nederland van 10 april 2024. De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte was ten tijde van het delict 18 jaar oud. Uit het ‘wegingskader ASR’ komen indicaties naar voren voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. Bij verdachte is een laag IQ vastgesteld en ook werd hij gediagnosticeerd met NLD. Als gevolg daarvan worden beperkingen gezien in zijn handelingsvaardigheden. Verdachte heeft laten zien open te staan voor pedagogische beïnvloeding en in staat te zijn om zijn gedrag te veranderen. Bij een veroordeling van verdachte adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering.
Tijdens de zitting is hier door mevrouw [naam] , (jeugd)reclasseringswerker, aan toegevoegd dat verdachte vanwege zijn stoornis begeleiding nodig heeft. Het is in zijn belang dat een pedagogische aanpak wordt geboden. Gezien wordt dat het voor verdachte lastig is om een baan te behouden. Inmiddels gaat verdachte weer naar school en dit gaat tot op heden goed. De afspraken met de (jeugd)reclassering worden door verdachte nagekomen.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht worden toegepast als er sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet, conform het advies van de reclassering, aanleiding in de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat de toepassing van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
De straf
Gelet op de aard, hoeveelheid en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank slaat bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. In onderhavige zaak weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat er sprake is van, ook heel recente, recidive. In strafverminderende mate houdt de rechtbank er rekening mee dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Alles afwegende vindt de rechtbank de straf zoals deze is geëist door de officier van justitie passend en geboden. Dit betekent dat aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uur wordt opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zal aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren en begeleiding door de jeugdreclassering, uit te voeren door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van een poging tot oplichting;
feit 2:Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3:Medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt. Onder de voorwaarden:
- dat verdachte meewerkt aan hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht;
- dat verdachte meewerkt aan het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding;
- dat verdacht op geen enkele wijze contact heeft of zoekt met de medeverdachten;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. W. Toekoen en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 mei 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.