ECLI:NL:RBZWB:2024:2945

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
02/081581-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (een poging tot) oplichting door middel van bankpasfraude en diefstal met de door bankpasfraude verkregen bankpassen. Toepassing van het jeugdstrafrecht.

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van (een poging tot) oplichting en diefstal door middel van bankpasfraude. De feiten vonden plaats op 14 en 22 maart 2023, waarbij de verdachte samen met anderen meerdere slachtoffers heeft opgelicht en geld heeft gestolen door gebruik te maken van valse identiteiten en kunstgrepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 2004, ten tijde van de feiten 18 jaar oud was en dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. De verdachte heeft tijdens de zitting op 22 april 2024 bekennende verklaringen afgelegd en de rechtbank heeft de tenlastelegging als wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de noodzaak voor pedagogische begeleiding. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers, en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/081581-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsvrouw mr. L.V. Romme, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 april 2024, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:
samen met anderen op 22 maart 2023 heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] op te lichten door middel van bankpasfraude;
Feit 2:
samen met anderen op 22 maart 2023 [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft opgelicht door middel van bankpasfraude;
Feit 3:
samen met anderen op 22 maart 2023 een bedrag van in totaal € 7.100,- geeft gestolen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] , met gebruik van de door bankpasfraude verkregen bankpassen;
Feit 4:
samen met een of meer anderen op 14 maart 2023 [slachtoffer 9] heeft opgelicht door middel van bankpasfraude;
Feit 5:
samen met een of meer anderen op 14 maart 2023 een bedrag van in totaal ongeveer € 900,- heeft gestolen van [slachtoffer 9] met gebruik van de door bankpasfraude verkregen bankpas.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] op te lichten en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting. Daarnaast wordt verwezen naar de bij de politie afgelegde bekennende verklaringen van de twee medeverdachten.
Feiten 2 en 3:
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten bewezen, gelet op de zes aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting en van de twee medeverdachten bij de politie.
Ten aanzien van alle drie de feiten stelt de officier van justitie dat er sprake was van medeplegen. De verdachten hoeven niet alle gedachtestreepjes zoals opgenomen in de tenlastelegging zelf uitgevoerd te hebben. Zij waren de hele dag samen op pad en zouden ieder 10% van de opbrengst krijgen. Dit maakt volgens de officier van justitie dat er sprake was van een gelijk aandeel en dus van medeplegen.
Feiten 4 en 5:
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten bewezen, gelet op de aangifte, de beschrijving van de camerabeelden van de pintransacties en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting voor feit 4. In totaal is er zeven keer gepind met de bankpas van [slachtoffer 9] op drie verschillende plekken. Op één van de pintransacties wordt verdachte herkend door [verbalisant] . Door verdachte is ter zitting bekend dat hij bij feit 4 betrokken was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte is gebruikt als loopjongen, om de passen en spullen bij de slachtoffers op te halen en vervolgens het geld te pinnen. De gepinde geldbedragen moest verdachte vervolgens direct aan de jongens voorin de auto, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , afstaan. [medeverdachte 2] had via de telefoon contact met in ieder geval een vierde persoon. Deze persoon gaf verdachten via [medeverdachte 2] opdrachten. Verdachte is de onderste schakel van dit criminele proces.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 en 4 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 5 verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken. Verdachte wordt verweten dat hij op 14 maart 2023 een geldbedrag van ongeveer € 900,- heeft gepind met de bankpas en pincode van [slachtoffer 9] . Verdachte bekent dat hij die dag bij één persoon aan de deur is geweest en aldaar een envelop heeft moeten ophalen. Verdachte kan zich niet herinneren of hij wel of niet met die bankpas heeft gepind. In ieder geval kan worden vastgesteld dat er door een donkere jongen, niet zijnde verdachte, op 14 maart 2023 geld wordt gepind met de pas van slachtoffer [slachtoffer 9] . In het dossier zitten ook foto’s van nog een persoon die gepind zou hebben met de pas van [slachtoffer 9] . Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 313 volgt dat deze man zijn pet zodanig op zijn hoofd draagt dat er niet veel van zijn gezicht te zien is, waardoor identificatie op basis van zijn gezicht niet mogelijk is. De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet vastgesteld kan worden dat het hier om verdachte gaat en verzoekt hem daarom van feit 5 vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte door [slachtoffer 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 april 2024.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangiftes door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 april 2024.
Feit 3:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangiftes door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 april 2024.
Feit 4:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte door [slachtoffer 9] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 april 2024.
Feit 5
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer 9] heeft aangifte gedaan van oplichting en diefstal op 14 maart 2023. Uit de aangifte komt naar voren dat [slachtoffer 9] rond 15.00 uur werd gebeld door iemand die zei een medewerker van de bank te zijn met het verhaal dat er gepoogd was om geld van haar bankrekening af te halen, maar dat de bank dit had kunnen voorkomen. De bankpas van [slachtoffer 9] zou door een medewerker van de bank worden opgehaald, zodat er geen geld meer van haar bankrekening kon worden gehaald. Omstreeks 15.30 uur stond er een man voor de deur met de code die [slachtoffer 9] van de bankmedewerker aan de telefoon had doorgekregen en heeft [slachtoffer 9] aan deze man een envelop met daarin haar bankpas meegegeven. Nadien heeft [slachtoffer 9] samen met haar dochter haar bankafschriften bekeken en zag ze dat er na afgifte van haar bankpas zeven pintransacties waren verricht voor een bedrag van in totaal € 900,-.
Verdachte heeft de oplichtingshandelingen bij [slachtoffer 9] (feit 4) bekend. Verdachte kan zich echter niet herinneren dat hij met de pinpas van [slachtoffer 9] ook daadwerkelijk een pintransactie heeft gedaan.
De politie heeft camerabeelden bekeken van Albert Heijn in [plaats 1] in het tijdvak dat de pintransacties zijn verricht. Op de beelden is te zien dat om 17:09:23 uur een man Albert Heijn binnen komt lopen. Om 17:10:17 uur doet de man een geldopname. Door [verbalisant] wordt de man herkend als zijnde verdachte. Bij de insluiting van verdachte zijn van hem foto's gemaakt met jas aan, met en zonder capuchon op. Het gezicht en de jas van verdachte komen in zijn geheel overeen met die van de man die het geld opneemt in Albert Heijn in [plaats 1] van de bankrekening van [slachtoffer 9] . De rechtbank ziet op de foto’s van verdachte en op de camerabeelden dezelfde overeenkomsten als de politie die ziet. De bevindingen van de verbalisant worden daarom door de rechtbank overgenomen. De rechtbank concludeert dat de man op de camerabeelden verdachte betreft en hij dus in ieder geval eenmaal met de pas van [slachtoffer 9] heeft gepind. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal, waarbij het weg te nemen goed door middel van een valse sleutel onder zijn bereik is gebracht (feit 5).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 maart 2023 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een of meer bankpassen en bijbehorende pincodes, hebbende verdachte en zijn mededaders
- voornoemde [slachtoffer 1] telefonisch benaderd door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank en
- voornoemde [slachtoffer 1] medegedeeld dat er getracht was een groot geldbedrag van een bankrekening te halen en
- voornoemde [slachtoffer 1] medegedeeld dat de bank de bankpassen met bijbehorende pincodes nodig had en
- voornoemde [slachtoffer 1] medegedeeld dat de bankpassen met bijbehorende pincodes afgegeven dienden te worden aan de bankmedewerker (welke spoedig zou langskomen) en
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op meer tijdstippen op 22 maart 2023 te [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, meerdere personen, te weten
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van één of meer bankpassen en bijbehorende pincodes en eenmaal meerdere sieraden, door bij bovengenoemde personen telkens één of meer van onderstaande handelingen uit te voeren:
- telefonisch te benaderen door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank en
- mede te delen dat een bankrekening van voorgenoemde personen gehackt zou zijn en/of dat er getracht is geld van een bankrekening te halen, althans er frauduleuze handelingen met een bankrekening van voorgenoemde personen waren gepleegd en/of op het punt stonden te gebeuren en
- mede te delen dat de bank hun bankpassen met bijbehorende pincodes en/of sieraden nodig had om zo het geld van de rekening en/of de sieraden veilig te stellen en
- mede te delen dat de bankpassen met bijbehorende pincodes en/of sieraden afgegeven dienden te worden aan de bankmedewerker (welke spoedig zou langskomen) en
- het in ontvangst nemen en meenemen van bovengenoemde bankpassen en pincodes en/of sieraden;
3
op meer tijdstippen op 22 maart 2023 te [plaats 3] en [plaats 7] en [plaats 8] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit meer geldautomaten en middels een pinbetaling in een winkel hebben weggenomen meer geldbedragen (van in totaal ongeveer 7.100 euro), die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders, die weg te nemen geldbedragen telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van, middels oplichting verkregen en zonder toestemming tot gebruikmaking van de eigenaren, bankassen en pincodes, te weten van:
[slachtoffer 2] in totaal 1.250 euro en
[slachtoffer 3] in totaal 2.500 euro en
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] in totaal 1.250 euro en
[slachtoffer 6] in totaal 1.100 euro en
[slachtoffer 8] in totaal 1.000 euro;
4
op 14 maart 2023 te [plaats 9] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas en bijbehorende pincode, door bij voornoemde [slachtoffer 9] onderstaande handelingen uit te voeren:
- telefonisch te benaderen door iemand die zich voordeed als medewerker van de Rabobank en
- mede te delen dat er getracht is geld van een bankrekening af te halen, althans dat er frauduleuze handelingen met een bankrekening van voornoemde [slachtoffer 9] waren gepleegd en
- mede te delen dat de bank de bankpas met bijbehorende pincode nodig had om het geld van de rekening veilig te stellen en
- mede te delen dat de bankpas met bijbehorende pincode afgegeven dienden te worden aan de bankmedewerker (welke spoedig zou langskomen) en
- het in ontvangst nemen en meenemen van de bankpas en pincode;
5
op tijdstippen op 14 maart 2023 te [plaats 9] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geldautomaten en middels een pinbetaling in een of meer winkels hebben weggenomen geldbedragen (van in totaal ongeveer 900 euro) die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden, waarbij hij, verdachte, en zijn mededader(s), die weg te nemen geldbedragen telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van, middels oplichting verkregen en zonder toestemming tot gebruikmaking van, de bankpas en pincode van voornoemde [slachtoffer 9] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, ondanks het meest recente advies van de reclassering waarin wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. Daarbij kan het huidige reclasseringstoezicht door de volwassenreclassering worden voortgezet. Ook houdt de officier van justitie er rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Omdat die eerdere veroordeling ziet op een geldboete opgelegd in een strafbeschikking zal artikel 63 Sr de strafeis niet beïnvloeden.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uur, met aftrek, en twee weken jeugddetentie geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, namelijk de meldplicht en meewerken aan de gedragsinterventie praktische vaardigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Ten tijde van de voorgeleiding is door de reclassering toepassing van het adolescentenstrafrecht geadviseerd (rapport van 24 maart 2023). In de rapportage van de reclassering van 8 april 2024 wordt tot de verbazing van de verdediging toepassing van het volwassenstrafrecht geadviseerd. In het feit dat verdachte verandering heeft willen inzetten, zijn best doet om aan zichzelf te werken en vooruit te komen, ziet de reclassering nu aanknopingspunten die aansluiten bij het volwassenenstrafrecht. Die positieve veranderingen lijken nu dus in het nadeel van verdachte te werken. Tegenstrijdig is dat de reclassering in haar rapport van 8 april 2024 heeft aangevoerd dat er geen doorslaggevende gebreken in de handelingsvaardigheden van verdachte worden gezien, maar dat zij wel een gedragsinterventie met betrekking tot deze vaardigheden als bijzondere voorwaarde adviseert. De argumenten die door de reclassering worden genoemd voor toepassing van jeugdstrafrecht in het rapport van 24 maart 2023 gelden nog onverkort.
Tevens geeft invulling van het ‘wegingskader adolescentenstrafrecht’ belangrijke indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Ten aanzien van de ‘handelingsvaardigheden’ van verdachte geldt dat verdachte weliswaar oorzaak-gevolg kan inschatten, maar hierin naïef handelt. Bij verdachte is recent ADD gediagnostiseerd en verdachte is hiervoor in afwachting van medicatie met aanvullende begeleiding. Impulscontrole en langere termijn denken zijn bij verdachte nog in ontwikkeling. Er is daarom nog veel winst te behalen met betrekking tot het verbeteren van de handelingsvaardigheden van verdachte.
Ook de ‘pedagogische beïnvloeding’ van verdachte geeft aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte neemt actief deel aan het gezinsleven, er is een afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de ouders en er zijn volop beïnvloedingsmogelijkheden via de ouders. Een pedagogische aanpak is niet enkel haalbaar, het is ook noodzakelijk. Dit blijkt ook uit het positieve effect dat de gesprekken van WIJ Eindhoven op verdachte hebben gehad. Ook zal verdachte het komende schooljaar weer starten met een opleiding.
Ten aanzien van het weegitem ‘detentie’ stelt de verdediging dat de detentieomgeving in een Penitentiaire Inrichting door contacten met justitiabelen een bedreiging vormt. Ook staat toepassing van het jeugdstrafrecht een continuering van volwassenreclassering niet in de weg.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en al hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, verzoekt de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Bij het bepalen van de straf verzoekt de verdediging rekening te houden met de rol van verdachte, zijn bekennende houding bij de politie en ter zitting en de positieve ontwikkeling die verdachte inmiddels heeft doorgemaakt. Ook heeft verdachte zich goed gehouden aan de strikte schorsingsvoorwaarden die hem een jaar geleden zijn opgelegd. Een detentie, ook in voorwaardelijke vorm, vindt de verdediging daarom niet passend en te ver gaan. De verdediging verzoekt om verdachte een forse taakstraf op te leggen, deels voorwaardelijk, zodat daaraan de voorwaarden gekoppeld kunnen worden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast verzoekt de verdediging de proeftijd te beperken tot een jaar. Verdachte loopt al bijna een jaar in een schorsing, waarbij hij zich ook aan schorsingsvoorwaarden dient te houden en waarbij het toezicht door de reclassering goed loopt. De verdediging acht het daarom buitenproportioneel en niet-noodzakelijk dat dit toezicht nog twee jaar zou voortduren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen op twee dagen meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van (een poging tot) oplichting. Door middel van het handelen van verdachte en de medeverdachten is van een flink aantal slachtoffers op slinkse wijze de bankpas met pincode bemachtigd om daarmee vervolgens geld van de bankrekening van deze slachtoffers op te nemen. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Samen met anderen heeft verdachte met dit optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen een geldbedrag van in totaal € 8.000,- (€ 7.100 + € 900,-) van de slachtoffers gestolen. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de slachtoffers. Dit soort feiten treffen de slachtoffers allereerst in financiële zin. Daarnaast leiden deze feiten tot maatschappelijke onrust, zowel onder ouderen in het algemeen, als bij de betrokken slachtoffers in het bijzonder. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij onlangs een strafbeschikking heeft gekregen terzake van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften, waartegen verzet is ingesteld Artikel 63 Sr is dus van toepassing maar heeft geen invloed op de straf.
De rechtbank slaat acht op het rapport van de reclassering van 24 maart 2023 voor de voorgeleiding van verdachte bij de rechter-commissaris. In dit rapport wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering ontbreekt het verdachte niet aan voldoende handelingsvaardigheden. Het zwaartepunt voor het toepassen van het jeugdstrafrecht ligt voornamelijk in de pedagogische mogelijkheden van verdachte. Verdachte ging op dat moment nog naar school en maakte actief deel uit van het gezin. Verdachte was destijds in sterke mate afhankelijk van zijn ouders. Door de reclassering werd geadviseerd om verdachte bij een preventieve hechtenis in een Justitiële Jeugdinrichting te plaatsen, gelet op het groepsgericht leefklimaat.
De rechtbank slaat verder acht op het rapport van de reclassering van 8 april 2024. In dit rapport wordt geen aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen en is geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. De continuering van de schoolgang van verdachte is in zijn huidige situatie niet meer noodzakelijk, in tegenstelling tot in de periode van zijn voorgeleiding. Verdachte staat op een punt in zijn leven waarbij hij steeds meer de zelfstandigheid begint op te zoeken en hij verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn gedrag, hetgeen volgens de reclassering beter aansluit bij het volwassenenstrafrecht. Daarnaast ziet de reclassering geen doorslaggevende gebreken in de handelingsvaardigheden van verdachte.
Bij veroordeling van verdachte wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden: de meldplicht en de gedragsinterventie werken aan werk.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht worden toegepast als er sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet met de officier van justitie en de verdediging (en anders dan de reclassering) in het meest recente rapport doorslaggevende aanknopingspunten in de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het jeugdstrafrecht is specifiek in het leven geroepen voor jongvolwassenen van 18 en tot 23 jaar, omdat hun hersenfuncties nog niet zijn uitontwikkeld en zij dus (in beginsel) pedagogisch beïnvloedbaar zijn. Er lijkt bij verdachte sprake te zijn van een afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van zijn ouders en ook is een gedragsinterventie gericht op het (door)ontwikkelen van vaardigheden op het gebied van werk, maar ook om zijn zelfredzaamheid te vergroten, noodzakelijk. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte nog de nodige stappen dient te maken in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er zowel in termen van handelingsvaardigheden als pedagogische beïnvloeding daarom voldoende aanknopingspunten om het jeugdstrafrecht te passen. De rechtbank ziet geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Verdachte is nog jong en dient de kans te krijgen de goede weg in te slaan. Toepassing van het jeugdstrafrecht biedt hem hiertoe op dit moment, gezien zijn omstandigheden, de beste kans. Bij toepassing van het jeugdstrafrecht kan de begeleiding door de volwassenreclassering plaatsvinden.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank slaat bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook houdt de rechtbank rekening met de positieve ontwikkeling die verdachte in de afgelopen maanden heeft doorgemaakt en dat hij zich het afgelopen jaar heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden.
Voornoemde omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank conform de eis van de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf zal opleggen. De rechtbank legt een iets hogere taakstraf op dan geëist, namelijk 150 uur in plaats van 120 uur met aftrek van het voorarrest, omdat zij dit meer recht vindt doen aan de ernst en hoeveelheid van feiten en beter in lijn met de twee medeverdachten. Daarnaast zal verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. De rechtbank acht het opleggen van deze proeftijd en de bijzondere voorwaarden van belang om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van een poging tot oplichting;
feit 2:Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3:Medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 4:Medeplegen van oplichting;
feit 5:Medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat, indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd
meldt bij Reclassering Nederlandop het adres Polluxtraat 114 te Eindhoven (na het maken van een afspraak op telefoonnummer: 088-8041504) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie praktische vaardigheden. Betrokkene neemt actief deel aan de gedragsinterventie werken aan werk. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. W. Toekoen en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 mei 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.