ECLI:NL:RBZWB:2024:2944

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
02/236324-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisanten tijdens achtervolging

Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 september 2022 tijdens een achtervolging op de snelweg A58 met hoge snelheid tegen politievoertuigen aanreed. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en roekeloos rijden. Tijdens de zitting op 22 april 2024 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan de verbalisanten door met hoge snelheid op hen in te rijden. De verdediging betwistte dit en stelde dat de verdachte in paniek was en geen opzet had gehad op het toebrengen van letsel.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan verbalisant [verbalisant 1]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de andere verbalisanten, [verbalisant 2] en [verbalisant 3], omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op hen had ingestuurd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijden, omdat hij zich zodanig in het verkeer had gedragen dat er gevaar voor anderen was te duchten.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf van 160 uur op, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie, en een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en omstandigheden, onder het jeugdstrafrecht moest vallen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/236324-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsman mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:
Primair: heeft geprobeerd drie verbalisanten opzettelijk van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een hoge of aanmerkelijke snelheid tegen de politieauto’s aan te rijden waar zij in zaten;
Subsidiair: drie verbalisanten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door met hoge of aanmerkelijke snelheid tegen de politieauto's aan te rijden waar zij in zaten
Feit 2:
Primair: door verkeersgedragingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen heeft veroorzaakt;
Subsidiair: door gedragingen opzettelijk gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er sprake was van een dollemansrit, waarbij verdachte nietsontziend meerdere ernstige verkeersovertredingen heeft begaan en alles op alles heeft gezet om aan de politie te ontkomen.
Feit 1:
Op basis van de verklaringen in het dossier en de verklaringen van de verbalisanten bij de rechter-commissaris gaat de officier van justitie uit van de volgende situatie: verdachte zat in zijn voertuig. Hij kreeg een stopteken van de politie. Dat negeerde hij. Vervolgens reed verdachte weg en werd hij achtervolgd door de politie. Twee politievoertuigen reden op enig moment op de A58 voor het voertuig van verdachte en het voertuig van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR) reed achter het voertuig van verdachte. [verbalisant 1] kwam tijdens het zogenaamde inboxen links naast verdachte te rijden, waarna verdachte met een heftige stuurbeweging naar links op hem instuurde. Ook door de verbalisanten van de KMAR wordt verklaard over het insturen van verdachte op de auto van [verbalisant 1] . Verdachte heeft, rijdende met snelheden van ongeveer 120 kilometer per uur, terwijl er geen uitwijkmogelijkheid was voor [verbalisant 1] , bewust op hem ingestuurd. Gelet op de snelheid en gebrek aan uitwijkingsmogelijkheden, was de kans aanmerkelijk dat de auto van [verbalisant 1] in de links van hem bevindende vangrail zou belanden en crashen. Crashen bij deze snelheden levert de aanmerkelijk kans op de dood op. Met zijn rijgedrag heeft verdachte laten zien dat hij er alles aan wilde doen om te ontkomen aan de politie. De officier van justitie acht dan ook het onder feit 1 primair ten laste gelegde ten aanzien van [verbalisant 1] wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft op zijn minst voorwaardelijke opzet gehad op de dood van [verbalisant 1] .
Op basis van het dossier en de verklaringen van de verbalisanten bij de rechter-commissaris kan niet worden vastgesteld dat vervolgens sprake is van een bewuste stuurbeweging van verdachte richting verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die toen in hun voertuig rechts van hem reden. Gelet hierop verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken van feit 1 primair en subsidiair ten aanzien van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Feit 2:
De officier van justitie acht het ten laste gelegde roekeloos rijden wettig en overtuigend bewezen op grond van de verkeersgedragingen van verdachte, zoals deze blijken uit het dossier. Zo heeft verdachte met flink hogere snelheden dan toegestaan gereden, rechts ingehaald en via de bushalte ingehaald, door de berm gereden en tegen de richting in gereden, over een puntstuk gereden en over de vluchtstrook gereden. Verdachte probeerde aan de politie te ontkomen en heeft bewust diverse verkeersregels overtreden en gevaar op de weg veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag. Door de verbalisanten wordt wisselend verklaard over de omstandigheden. Het klopt dat verdachte een stopteken van de politie heeft genegeerd en dat er vervolgens een dollemansrit heeft plaatsgevonden. De verdediging plaatst echter een kanttekening bij het handelen van de verbalisanten. Het is onder andere de vraag waarom de achtervolging zo lang heeft moeten duren, zeker omdat het geen situatie was die een acute aanhouding rechtvaardigde. Toen verdachte het stopteken van de politie zag, is hij in blinde paniek geraakt. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het doden van de verbalisanten en ook niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft zelf verklaard dat zijn rechtervoet zat vastgeplakt op het gaspedaal. Het klopt dat verdachte risico’s heeft genomen, maar niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte zijn gericht op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens de verdediging is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de primair onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag, dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. Voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging ontbreekt eveneens het overtuigend bewijs, zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
Feit 2:
Ten aanzien van dit feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 16 september 2022 was [verbalisant 1] getuige van iets van wat hij dacht dat het een drugsdeal was. Hij besloot zijn herkenbare politieauto voor de auto van de vermoedelijke dealer, verdachte, stil te zetten en zette het 'stop politie' teken aan. Verdachte heeft dat teken negerend direct zijn auto in beweging gebracht en is weggereden. [verbalisant 1] zette de achtervolging in die leidde door de dorpen Putte, Ossendrecht, Huijbergen en de Wouwse Plantage. Daarbij is deels ook op de snelweg A58 gereden. Verdachte reed hierbij met hoge snelheid tijdens slechte weersomstandigheden. Het regende en de wegen waren nat.
Achtereenvolgens is aangesloten een herkenbare auto van de KMAR (met daarin verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ) en een tweede herkenbare politieauto (met daarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ).
Bij de Wouwse Plantage is verdachte de toerit naar de snelweg (A58) opgereden. Hierbij verloor hij de macht over het stuur en reed hij een verkeersbord in de berm omver. Hij werd direct door de twee politievoertuigen en het voertuig van de KMAR omsloten, om te verhinderen dat hij verder kon rijden. Alsnog wist verdachte weg te komen en probeerde hij in tegengestelde richting, spookrijdend, de snelweg (A58) op te rijden. Op een bepaald moment is hij via de middenberm alsnog de oprit van de snelweg opgereden en reed hij in de juiste rijrichting over de snelweg (A58) in de richting van Roosendaal.
Op de snelweg werd een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur bereikt. [verbalisant 1] ging met zijn politievoertuig links naast verdachte rijden en verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] met hun politievoertuig aan de rechterzijde van verdachte. Ter plaatse was sprake van drie banen, te weten twee gewone rijbanen en als derde baan de vluchtstrook. [verbalisant 1] zag dat verdachte hem aankeek en tegelijkertijd een stuurbeweging naar links maakte. Hij voelde dat daardoor zijn politievoertuig werd geraakt door het voertuig van verdachte. Vervolgens heeft verdachte met zijn voertuig het tweede politievoertuig met daarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , aan zijn rechterzijde geraakt.
Hierna reed verdachte afrit 24 af en kon zijn auto worden ingesloten en is hij aangehouden.
Feit 1
De rechtbank zal de momenten waarbij de auto van verdachte met het voertuig van [verbalisant 1] en met het voertuig van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in aanraking is gekomen afzonderlijk bespreken.
Aanrijding met het voertuig van [verbalisant 1]
reed op de A58 links naast de auto van verdachte. Op dat moment reed verbalisant met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur. Verdachte keek [verbalisant 1] aan en maakte tegelijkertijd een stuurbeweging naar links, waardoor het politievoertuig van [verbalisant 1] werd geraakt. Ook de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van de verbalisanten van de KMAR, die toen achter het voertuig van verdachte reden, hebben verklaard over het insturen door verdachte naar links, waarbij hij het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte bewust naar links heeft gestuurd en het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt.
Aanrijding met het voertuig van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
Verdachte wordt verweten dat hij na de aanrijding met het voertuig van [verbalisant 1] een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en het rechts naast hem rijdende dienstvoertuig met daarin [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft geramd. Door [verbalisant 2] is bij de rechter-commissaris verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte op hen instuurde. Bijrijder, verbalisant [verbalisant 3] kon dat niet bevestigen. [verbalisant 1] heeft verklaard dat het voertuig van verdachte, nadat dat hem had ‘gebeukt’, meteen naar rechts reed en hierbij de dienstauto van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] met de zijkant van zijn voertuig ‘inramde’.
Verdachte heeft verklaard dat hij, doordat hij in contact was geweest met het voertuig van [verbalisant 1] , is uitgeweken naar rechts en daardoor tegen het voertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gekomen. Hij ontkent op de dienstauto rechts van hem te hebben ingestuurd.
De rechtbank is op grond van de bovengenoemde verklaringen van de verbalisanten, van oordeel dat vast is komen te staan, dat verdachte op de A58 zijn voertuig naar rechts heeft gestuurd en het voertuig van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft geraakt. De verklaring dat hij buiten zijn wil om naar rechts ging en de dienstauto daardoor raakte wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel en wordt tegengesproken door de verklaringen van de verbalisanten.
Kwalificatie
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd. Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag of zwaar lichamelijk letsel te kunnen komen, dient er sprake te zijn van opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de verbalisanten. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte niet willens en wetens heeft geprobeerd verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van het leven te beroven. Van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake indien er een aanmerkelijke kans op de dood bestond en verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond om de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt voorop dat bij aanrijdingen tussen personenauto’s, die met een zeer aanzienlijke snelheid rijden, een reële en niet onwaarschijnlijke kans bestaat dat de inzittenden van die voertuigen daardoor zwaar letsel oplopen. Dat geldt te meer in de situatie, zoals hier aan de orde, waarin die aanrijdingen zijn te wijten aan onverhoedse acties en stuurbewegingen en waarbij er geen sprake is van uitwijkmogelijkheden.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden afgeleid dat door de gedragingen van verdachte in dit geval een aanmerkelijke kans heeft bestaan op dodelijke gevolgen. Weliswaar was deze kans niet uitgesloten, maar het dossier en wat ter zitting is besproken bieden onvoldoende aanknopingspunten om deze kans als aanmerkelijk te bestempelen. In dit verband is mede van belang dat geen sprake was van frontale aanrijdingen, dat de aanrijdingen hebben plaatsgevonden op een brede en overzichtelijke weg waar het op dat moment niet druk was, of waar in ieder geval geen andere verkeersgebruikers in de directe omgeving aanwezig waren, dat er in de middenberm van de snelweg een vangrail aanwezig was en dat er zich kennelijk op dat moment geen bijzondere weersomstandigheden (meer) voordeden.
Ten aanzien van de poging tot doodslag van de drie voormelde verbalisanten zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechtbank beide aanrijdingen afzonderlijk van elkaar beoordelen.
Voor wat betreft de eerste aanrijding, met [verbalisant 1] , is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel door het contact tussen beide voertuigen aanmerkelijk is geweest. De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat het verdachte is geweest die bewust naar links heeft gestuurd en het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt. Als gevolg van deze stuurbeweging van verdachte is hij in aanraking gekomen met de rechter flankzijde van het voertuig van [verbalisant 1] , waardoor het voertuig van [verbalisant 1] naar links werd geduwd richting de vangrail. [verbalisant 1] kon zijn voertuig niet recht houden en kon geen kant op. Hij dacht te worden platgedrukt tussen het voertuig van verdachte en de vangrail en zou crashen. De rechtbank merkt het insturen van verdachte, waarbij hij het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt, aan als een doelbewuste tegen [verbalisant 1] gerichte geweldshandeling gericht op het onttrekken aan een mogelijke aanhouding. Deze doelbewustheid maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de tweede aanrijding, met verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat verdachte een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en met zijn voertuig de dienstauto van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft geraakt. Vastgesteld moet vervolgens worden of er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel van (een van) die twee verbalisanten. Over deze aanrijding is weinig informatie in het dossier aanwezig en ook uit de verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris blijkt niet heel veel over juist dit onderdeel. De snelheid waarmee gereden werd was op dat moment volgens [verbalisant 2] ongeveer 100 km per uur. Over het al dan niet kunnen uitwijken naar rechts door de dienstauto wordt wisselend verklaard. Of [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op dat moment op de vluchtstrook reden of nog op de rijbaan, is voorts niet met zekerheid vast te stellen. Ook over overige omstandigheden is onvoldoende informatie aanwezig om te kunnen beoordelen of er een aanmerkelijke kans was op een bepaald gevolg. De verbalisanten van de KMAR, die op de middelste baan achter het voertuig van verdachte reden, verklaren over dit deel van de route niets tot zo goed als niets. Nu de kans op het gevolg, zwaar lichamelijk letsel, onvoldoende valt in te schatten en vast te stellen, zal de rechtbank verdachte van de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] vrijspreken. Ook ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zal verdachte worden vrijgesproken, nu de rechtbank over onvoldoende feitelijke gegevens beschikt.
Ten aanzien van de kanttekening die de verdediging bij het handelen van de verbalisanten door te blijven achtervolgen, heeft geplaatst, overweegt de rechtbank dat verdachte een stopteken is gegeven en dit stopteken door verdachte bewust is genegeerd. Hij koos ervoor om juist weg te rijden. [verbalisant 1] heeft de achtervolging ingezet en een tweede dienstauto van de politie en de auto van de KMAR sloten aan. Verdachte heeft op vele momenten kunnen stoppen. Zelfs nadat hij in de berm stilstond, nadat hij een verkeersbord omver had gereden, koos hij ervoor om weer te vluchten en door te gaan rijden. Gedurende deze achtervolging bleek door het rijgedrag van verdachte meer en meer dat er sprake was van gevaar voor de verkeersveiligheid. De situatie is volgens verbalisanten (net) niet zo onveilig geweest dat de achtervolging moest worden gestaakt. Het is hier de omgedraaide wereld dat verdachte niet stopt terwijl dat wel moet en de politie verwijt dat zij hem zijn blijven achtervolgen. Natuurlijk heeft de politie er belang bij om vast te stellen wie de bestuurder is en is een bekendheid met een kenteken van de auto alleen onvoldoende. Dat de politie de veiligheid in het oog heeft gehouden, blijkt afdoende uit hun verklaringen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [verbalisant 1] .
Feit 2
Aan verdachte is primair ten laste gelegd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 5a van de Wegenverkeerswet (hierna: ‘WVW 1994’), oftewel roekeloos rijden. De rechtbank moet in dat kader beoordelen of verdachte, met de tenlastegelegde gedragingen, de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Heeft verdachte de verkeersregels in ernstige mate geschonden?
De rechtbank stelt op grond van het dossier en wat ter zitting is besproken vast dat verdachte op de vlucht is geslagen voor de politie en dat er een achtervolging ontstond. Verdachte werd in eerste instantie door één herkenbaar politievoertuig achtervolgd, waarna er zich achtereenvolgens een voertuig van de KMAR en een tweede herkenbaar politievoertuig hebben aangesloten. De politievoertuigen voerden optische- en geluidssignalen. Daarbij heeft verdachte met (veel) hogere snelheden gereden dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was. Verdachte heeft een voertuig rechts ingehaald en daarbij over een rijstrook van de bushalte gereden. Op de snelweg (A58) heeft verdachte op enig moment ook op de vluchtstrook gereden, over een puntstuk en op een afrit tegen het verkeer in (spook)gereden, waarna hij over de in het midden gelegen berm is gereden om weer op de rijbaan in de juiste rijrichting uit te komen.
De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de WVW 1994 in ernstige mate zijn geschonden.
Heeft verdachte opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate geschonden?
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte wilde hoe dan ook ontkomen aan de politie. Met het doel om te ontsnappen heeft verdachte opzettelijk in ernstige mate meerdere verkeersregels geschonden. Niet valt in te zien hoe je al die overtredingen niet opzettelijk kan verrichten.
Was er gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen?
De rechtbank is van oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege het ernstig verkeersgevaarlijke gedrag van verdachte, zoals hiervoor beschreven, zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten.
De rechtbank is van oordeel dat de reële vrees gerechtvaardigd was dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen komen te overlijden. Deze reële vrees wordt bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , waarin zij verklaren gezien te hebben dat twee voetgangers met honden opzij moesten springen voor het voertuig van verdachte om te voorkomen dat zij aangereden werden. Dat er geen ongelukken zijn gebeurd met andere weggebruikers lijkt meer toeval dan dat dit te danken is aan het (rij)gedrag van verdachte.
Gelet op de verkeersgedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
op 16 september 2022 te Roosendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] , rijdend in een herkenbaar/opvallend politievoertuig, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto (Volkswagen Golf) – terwijl hij, verdachte achtervolgd werd door meer politievoertuigen - met hoge snelheid (van ongeveer 120 km/u) op de snelweg A58 een plotselinge stuurbeweging naar links heeft gemaakt en daarbij tegen de zijkant van de, voor hem, verdachte, links rijdende, politieauto, waarin zich voornoemde [verbalisant 1] bevond, is gereden, waardoor die politieauto bijna in de vangrail werd gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primair
op 16 september 2022 te Putte/Ossendrecht/Huijbergen/Wouwse Plantage/Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Volkswagen Golf), daarmee rijdende op de weg, te weten onder meer de Putseweg en Bredestraat en Plantagebaan en de toe- en afrit van de snelweg A58, opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, door
- terwijl verdachte werd achtervolgd door meerdere politievoertuigen, die waren voorzien van optische en geluidsignalen,
- met aanzienlijk hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 km/u en 80 km/u en 100 km/u, te rijden en
- een voertuig rechts in te halen en vervolgens over een rijstrook van de bushalte te rijden en
- over de in het midden van de snelweg gelegen berm te rijden en
- tegen de verkeersrichting in te rijden op de afrit van de snelweg en
- over een puntstuk van de uitvoegstroken van de snelweg te rijden en
- meerdere malen over de vluchtstrook te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, gelet op de persoon van verdachte en het advies van de reclassering, het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie, en een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt eveneens om conform het advies van de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen. Verder verzoekt de verdediging er rekening mee te houden dat verdachte na het tenlastegelegde feit geen strafbare feiten meer heeft gepleegd, zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De verdediging vindt een detentiestraf niet passend en verzoekt de straf te beperken tot een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] en aan het overtreden van artikel 5a van WVW 1994. Verdachte is op de vlucht geslagen voor de politie en heeft erg hard en roekeloos gereden. Tijdens de vlucht heeft hij het voertuig van [verbalisant 1] aangereden, waardoor deze richting de vangrail werd gedrukt. Verdachte heeft zich louter laten leiden door zijn eigen persoonlijke belang: het wegvluchten uit angst voor een aanhouding van naar eigen zeggen een Belgische strafzaak. Verdachte heeft bijzonder onverantwoord verkeersgedrag getoond en hiermee niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook de veiligheid van de overige verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank rekent verdachte de door hem gepleegde feiten ernstig aan.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte van 4 maart 2024. Uit dit strafblad blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van 15 april 2024. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Verdachte komt de afspraken met de reclassering goed na. Op de praktische leefgebieden is er sprake van stabiliteit. Verdachte is thuiswonend, heeft een ondersteunend familienetwerk en heeft een fulltime baan. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte maakt actief deel uit van een gezin en mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding acht de reclassering aanwezig. De reclassering sluit niet uit dat impulsiviteit en beïnvloedbaarheid invloed hebben gehad op de handelingsvaardigheden van verdachte. Hij komt in zijn handelen ten opzichte van de tenlastelegging impulsief over, waarbij hij de risico’s van zijn gedrag verkeerd heeft ingeschat. Door Fivoor werden ook signalen van impulsiviteit waargenomen en een beperkt inzicht in het overzien van oorzaak- en gevolgsituaties.
Bij een veroordeling van verdachte adviseert de reclassering een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Voortzetting van het toezicht wordt niet nodig gevonden.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de overval 20 jaar en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht worden toegepast als er sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet, conform het advies van de reclassering, aanleiding in de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat de toepassing van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Zij zal daarom conform deze eis aan verdachte opleggen een werkstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie, en een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Dit zijn 102 dagen voorwaardelijk en niet de geëiste 103 dagen omdat de officier van justitie uitgaat van 47 dagen voorarrest en de rechtbank van 48 dagen. Daarnaast zal aan verdachte worden opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek.

7.De benadeelde partij

[verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 1.060,- voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, gelet op de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het
feit werd gepleegd, te weten 16 september 2022.
[verbalisant 3] en [verbalisant 2]
De benadeelde partijen [verbalisant 3] en [verbalisant 2] vorderen ieder een schadevergoeding van € 1.060,- voor feit 1.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen [verbalisant 3] en [verbalisant 2] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

8.Het beslag

De rechtbank acht de inbeslaggenomen personenauto (Volkswagen, [kenteken] ) vatbaar voor verbeurdverklaring nu met deze auto de feiten 1 en 2 zijn begaan en deze auto toebehoort aan verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 77c, 77i, 77m, 77n en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit ten aanzien van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] ;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (ten aanzien van [verbalisant 1] )
feit 2:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
80 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twaalf maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen personenauto (omschrijving: G2313731, Zwart, merk: Volkswagen) met [kenteken] ;
Benadeelde partijen
[verbalisant 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 500,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] (feit 1), € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[verbalisant 3]
- verklaart de benadeelde partij [verbalisant 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [verbalisant 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[verbalisant 2]
- verklaart de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [verbalisant 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Toekoen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 mei 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.