4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 16 september 2022 was [verbalisant 1] getuige van iets van wat hij dacht dat het een drugsdeal was. Hij besloot zijn herkenbare politieauto voor de auto van de vermoedelijke dealer, verdachte, stil te zetten en zette het 'stop politie' teken aan. Verdachte heeft dat teken negerend direct zijn auto in beweging gebracht en is weggereden. [verbalisant 1] zette de achtervolging in die leidde door de dorpen Putte, Ossendrecht, Huijbergen en de Wouwse Plantage. Daarbij is deels ook op de snelweg A58 gereden. Verdachte reed hierbij met hoge snelheid tijdens slechte weersomstandigheden. Het regende en de wegen waren nat.
Achtereenvolgens is aangesloten een herkenbare auto van de KMAR (met daarin verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ) en een tweede herkenbare politieauto (met daarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ).
Bij de Wouwse Plantage is verdachte de toerit naar de snelweg (A58) opgereden. Hierbij verloor hij de macht over het stuur en reed hij een verkeersbord in de berm omver. Hij werd direct door de twee politievoertuigen en het voertuig van de KMAR omsloten, om te verhinderen dat hij verder kon rijden. Alsnog wist verdachte weg te komen en probeerde hij in tegengestelde richting, spookrijdend, de snelweg (A58) op te rijden. Op een bepaald moment is hij via de middenberm alsnog de oprit van de snelweg opgereden en reed hij in de juiste rijrichting over de snelweg (A58) in de richting van Roosendaal.
Op de snelweg werd een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur bereikt. [verbalisant 1] ging met zijn politievoertuig links naast verdachte rijden en verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] met hun politievoertuig aan de rechterzijde van verdachte. Ter plaatse was sprake van drie banen, te weten twee gewone rijbanen en als derde baan de vluchtstrook. [verbalisant 1] zag dat verdachte hem aankeek en tegelijkertijd een stuurbeweging naar links maakte. Hij voelde dat daardoor zijn politievoertuig werd geraakt door het voertuig van verdachte. Vervolgens heeft verdachte met zijn voertuig het tweede politievoertuig met daarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , aan zijn rechterzijde geraakt.
Hierna reed verdachte afrit 24 af en kon zijn auto worden ingesloten en is hij aangehouden.
Feit 1
De rechtbank zal de momenten waarbij de auto van verdachte met het voertuig van [verbalisant 1] en met het voertuig van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in aanraking is gekomen afzonderlijk bespreken.
Aanrijding met het voertuig van [verbalisant 1]
reed op de A58 links naast de auto van verdachte. Op dat moment reed verbalisant met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur. Verdachte keek [verbalisant 1] aan en maakte tegelijkertijd een stuurbeweging naar links, waardoor het politievoertuig van [verbalisant 1] werd geraakt. Ook de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van de verbalisanten van de KMAR, die toen achter het voertuig van verdachte reden, hebben verklaard over het insturen door verdachte naar links, waarbij hij het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte bewust naar links heeft gestuurd en het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt.
Aanrijding met het voertuig van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
Verdachte wordt verweten dat hij na de aanrijding met het voertuig van [verbalisant 1] een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en het rechts naast hem rijdende dienstvoertuig met daarin [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft geramd. Door [verbalisant 2] is bij de rechter-commissaris verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte op hen instuurde. Bijrijder, verbalisant [verbalisant 3] kon dat niet bevestigen. [verbalisant 1] heeft verklaard dat het voertuig van verdachte, nadat dat hem had ‘gebeukt’, meteen naar rechts reed en hierbij de dienstauto van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] met de zijkant van zijn voertuig ‘inramde’.
Verdachte heeft verklaard dat hij, doordat hij in contact was geweest met het voertuig van [verbalisant 1] , is uitgeweken naar rechts en daardoor tegen het voertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gekomen. Hij ontkent op de dienstauto rechts van hem te hebben ingestuurd.
De rechtbank is op grond van de bovengenoemde verklaringen van de verbalisanten, van oordeel dat vast is komen te staan, dat verdachte op de A58 zijn voertuig naar rechts heeft gestuurd en het voertuig van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft geraakt. De verklaring dat hij buiten zijn wil om naar rechts ging en de dienstauto daardoor raakte wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel en wordt tegengesproken door de verklaringen van de verbalisanten.
Kwalificatie
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd. Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag of zwaar lichamelijk letsel te kunnen komen, dient er sprake te zijn van opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de verbalisanten. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte niet willens en wetens heeft geprobeerd verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van het leven te beroven. Van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake indien er een aanmerkelijke kans op de dood bestond en verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond om de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt voorop dat bij aanrijdingen tussen personenauto’s, die met een zeer aanzienlijke snelheid rijden, een reële en niet onwaarschijnlijke kans bestaat dat de inzittenden van die voertuigen daardoor zwaar letsel oplopen. Dat geldt te meer in de situatie, zoals hier aan de orde, waarin die aanrijdingen zijn te wijten aan onverhoedse acties en stuurbewegingen en waarbij er geen sprake is van uitwijkmogelijkheden.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden afgeleid dat door de gedragingen van verdachte in dit geval een aanmerkelijke kans heeft bestaan op dodelijke gevolgen. Weliswaar was deze kans niet uitgesloten, maar het dossier en wat ter zitting is besproken bieden onvoldoende aanknopingspunten om deze kans als aanmerkelijk te bestempelen. In dit verband is mede van belang dat geen sprake was van frontale aanrijdingen, dat de aanrijdingen hebben plaatsgevonden op een brede en overzichtelijke weg waar het op dat moment niet druk was, of waar in ieder geval geen andere verkeersgebruikers in de directe omgeving aanwezig waren, dat er in de middenberm van de snelweg een vangrail aanwezig was en dat er zich kennelijk op dat moment geen bijzondere weersomstandigheden (meer) voordeden.
Ten aanzien van de poging tot doodslag van de drie voormelde verbalisanten zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechtbank beide aanrijdingen afzonderlijk van elkaar beoordelen.
Voor wat betreft de eerste aanrijding, met [verbalisant 1] , is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel door het contact tussen beide voertuigen aanmerkelijk is geweest. De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat het verdachte is geweest die bewust naar links heeft gestuurd en het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt. Als gevolg van deze stuurbeweging van verdachte is hij in aanraking gekomen met de rechter flankzijde van het voertuig van [verbalisant 1] , waardoor het voertuig van [verbalisant 1] naar links werd geduwd richting de vangrail. [verbalisant 1] kon zijn voertuig niet recht houden en kon geen kant op. Hij dacht te worden platgedrukt tussen het voertuig van verdachte en de vangrail en zou crashen. De rechtbank merkt het insturen van verdachte, waarbij hij het voertuig van [verbalisant 1] heeft geraakt, aan als een doelbewuste tegen [verbalisant 1] gerichte geweldshandeling gericht op het onttrekken aan een mogelijke aanhouding. Deze doelbewustheid maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de tweede aanrijding, met verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat verdachte een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en met zijn voertuig de dienstauto van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft geraakt. Vastgesteld moet vervolgens worden of er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel van (een van) die twee verbalisanten. Over deze aanrijding is weinig informatie in het dossier aanwezig en ook uit de verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris blijkt niet heel veel over juist dit onderdeel. De snelheid waarmee gereden werd was op dat moment volgens [verbalisant 2] ongeveer 100 km per uur. Over het al dan niet kunnen uitwijken naar rechts door de dienstauto wordt wisselend verklaard. Of [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op dat moment op de vluchtstrook reden of nog op de rijbaan, is voorts niet met zekerheid vast te stellen. Ook over overige omstandigheden is onvoldoende informatie aanwezig om te kunnen beoordelen of er een aanmerkelijke kans was op een bepaald gevolg. De verbalisanten van de KMAR, die op de middelste baan achter het voertuig van verdachte reden, verklaren over dit deel van de route niets tot zo goed als niets. Nu de kans op het gevolg, zwaar lichamelijk letsel, onvoldoende valt in te schatten en vast te stellen, zal de rechtbank verdachte van de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] vrijspreken. Ook ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zal verdachte worden vrijgesproken, nu de rechtbank over onvoldoende feitelijke gegevens beschikt.
Ten aanzien van de kanttekening die de verdediging bij het handelen van de verbalisanten door te blijven achtervolgen, heeft geplaatst, overweegt de rechtbank dat verdachte een stopteken is gegeven en dit stopteken door verdachte bewust is genegeerd. Hij koos ervoor om juist weg te rijden. [verbalisant 1] heeft de achtervolging ingezet en een tweede dienstauto van de politie en de auto van de KMAR sloten aan. Verdachte heeft op vele momenten kunnen stoppen. Zelfs nadat hij in de berm stilstond, nadat hij een verkeersbord omver had gereden, koos hij ervoor om weer te vluchten en door te gaan rijden. Gedurende deze achtervolging bleek door het rijgedrag van verdachte meer en meer dat er sprake was van gevaar voor de verkeersveiligheid. De situatie is volgens verbalisanten (net) niet zo onveilig geweest dat de achtervolging moest worden gestaakt. Het is hier de omgedraaide wereld dat verdachte niet stopt terwijl dat wel moet en de politie verwijt dat zij hem zijn blijven achtervolgen. Natuurlijk heeft de politie er belang bij om vast te stellen wie de bestuurder is en is een bekendheid met een kenteken van de auto alleen onvoldoende. Dat de politie de veiligheid in het oog heeft gehouden, blijkt afdoende uit hun verklaringen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [verbalisant 1] .
Feit 2
Aan verdachte is primair ten laste gelegd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 5a van de Wegenverkeerswet (hierna: ‘WVW 1994’), oftewel roekeloos rijden. De rechtbank moet in dat kader beoordelen of verdachte, met de tenlastegelegde gedragingen, de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Heeft verdachte de verkeersregels in ernstige mate geschonden?
De rechtbank stelt op grond van het dossier en wat ter zitting is besproken vast dat verdachte op de vlucht is geslagen voor de politie en dat er een achtervolging ontstond. Verdachte werd in eerste instantie door één herkenbaar politievoertuig achtervolgd, waarna er zich achtereenvolgens een voertuig van de KMAR en een tweede herkenbaar politievoertuig hebben aangesloten. De politievoertuigen voerden optische- en geluidssignalen. Daarbij heeft verdachte met (veel) hogere snelheden gereden dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was. Verdachte heeft een voertuig rechts ingehaald en daarbij over een rijstrook van de bushalte gereden. Op de snelweg (A58) heeft verdachte op enig moment ook op de vluchtstrook gereden, over een puntstuk en op een afrit tegen het verkeer in (spook)gereden, waarna hij over de in het midden gelegen berm is gereden om weer op de rijbaan in de juiste rijrichting uit te komen.
De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de WVW 1994 in ernstige mate zijn geschonden.
Heeft verdachte opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate geschonden?
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte wilde hoe dan ook ontkomen aan de politie. Met het doel om te ontsnappen heeft verdachte opzettelijk in ernstige mate meerdere verkeersregels geschonden. Niet valt in te zien hoe je al die overtredingen niet opzettelijk kan verrichten.
Was er gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen?
De rechtbank is van oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege het ernstig verkeersgevaarlijke gedrag van verdachte, zoals hiervoor beschreven, zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten.
De rechtbank is van oordeel dat de reële vrees gerechtvaardigd was dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen komen te overlijden. Deze reële vrees wordt bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , waarin zij verklaren gezien te hebben dat twee voetgangers met honden opzij moesten springen voor het voertuig van verdachte om te voorkomen dat zij aangereden werden. Dat er geen ongelukken zijn gebeurd met andere weggebruikers lijkt meer toeval dan dat dit te danken is aan het (rij)gedrag van verdachte.
Gelet op de verkeersgedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.