4.1.Na afloop van de zitting van 2 april 2024 bleek dat de gemachtigde om 09:30 uur een mail had gestuurd naar de griffie van de rechtbank met de mededeling dat zowel hij als zijn klant “absoluut verhinderd zijn om hedenochtend om 10.00 uur te uwent acte de présence te geven”. De gemachtigde verzoekt hem het proces-verbaal van de zitting na te sturen. De rechtbank heeft in deze mail geen aanleiding gezien om het onderzoek ter heropenen. Belanghebbende heeft, in persoon van haar bestuurder mr. J.J. van ’t Hoff, telefonisch een gedeelte van de zitting bijgewoond.
5. Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het verzoek is in een voorlopige beoordeling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om een vrijstelling van betaling van het griffierecht op goede gronden afgewezen. Belanghebbende heeft namelijk geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat belanghebbende (een rechtspersoon) voldoet aan de criteria voor een vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Belanghebbende heeft dus terecht het griffierecht ter zake van dit beroep betaald.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
6. De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar stelling dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Uit de gedingstukken blijkt dat de heffingsambtenaar bij zijn brief van 3 februari 2022 en in en bij het verweerschrift de door belanghebbende genoemde stukken, zoals het taxatieverslag heeft overgelegd. Aan de grief van belanghebbende dat de grondstaffels niet zijn overgelegd, gaat de rechtbank voorbij, omdat de heffingsambtenaar bij de waardering van de onroerende zaak geen grondstaffels heeft gebruikt. De overige door belanghebbende genoemde stukken - “ [kenteken 1] ”, een up-to-date leegstand- annex marktanalyse, huurinformatieformulieren, gegevens uit het kadaster en gegevens over de waardering van de onroerende zaak in eerdere- en latere jaren - zijn geen op de zaak betrekking hebbende stukken en hoeven daarom niet overgelegd te worden. Bovendien is de heffingsambtenaar niet verplicht om een taxatierapport met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak in te brengen, zodat aan het ontbreken daarvan geen gevolgen zijn verbonden.
7. Belanghebbende stelt dat zij ten onrechte niet is gehoord door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase. Dit is onjuist. Er heeft op 21 juli 2021 een hoorgesprek plaatsgevonden. Het hoorrecht van belanghebbende is dus niet geschonden. De heffingsambtenaar heeft van het hoorgesprek ook een hoorverslag overgelegd.
Inhoudelijk
8. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een niet-woning bepaald door middel van de huurwaardekapitalisatie methode, door middel van een vergelijking met referentieobjecten of door middel van de discounted cashflow-methode. In afwijking in zoverre van dat tweede lid wordt de waarde van een gebouwd eigendom in aanbouw bepaald volgens de gecorrigeerde vervangingswaarde-methode bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ.