ECLI:NL:RBZWB:2024:2941

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
02-018532-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van ruiten van een voordeur met ISD-maatregel opgelegd

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van ruiten van de voordeur van Stichting Exodus in Roosendaal. De feiten vonden plaats tussen 14 en 16 januari 2024. Tijdens de zitting op 19 april 2024 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de vernieling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging zich verzette tegen deze onvoorwaardelijke maatregel. De rechtbank hield rekening met een reclasseringsrapport dat wees op de problematiek van de verdachte, waaronder recidive en middelengebruik. Gezien de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen en recidive te voorkomen.

De benadeelde partij, Stichting Exodus, vorderde schadevergoeding voor herstelkosten, maar de rechtbank wees deze vordering af, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het tenlastegelegde bewezen, sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen, en legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-018532-24
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
nu gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Grave
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat in Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast is mevrouw [naam] , medewerkster bij GGZ Novadic Kentron, als deskundige gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 14 januari 2024 tot en met 16 januari 2024 ruiten van een voordeur toebehorende aan Stichting Exodus heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van verbalisanten, de verklaring van [getuige] en de verklaringen van verdachte bij de politie en het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op
14, 15 en 16 januari 2024 een of meerdere ruiten van de voordeur van Stichting Exodus in Roosendaal opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 14 januari 2024 tot en met 16 januari 2024 te Roosendaalopzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten van een voordeur, die aan Stichting Exodus, in elk geval aan een ander toebehoorden, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor twee jaar, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Volgens de verdediging wordt niet voldaan aan de richtlijn die het openbaar ministerie zelf hanteert voor het opleggen van een ISD-maatregel. Bovendien is deze ultieme maatregel niet nodig, omdat dit niet de enige optie is.
Primair vraagt de verdediging te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Subsidiair wordt verzocht te volstaan met een combinatiestraf. Meer subsidiair wordt verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Uiterst subsidiair, als de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op zijn plaats vindt, moet de duur van de ISD-maatregel worden beperkt tot één jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het reclasseringsrapport van
12 april 2024 dat over verdachte is gemaakt. In dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte veelvuldig recidiveert en dat de kans op verdere recidive en het onttrekken aan voorwaarden hoog is. Verdachte is daarnaast bekend met problematisch alcohol- en drugsgebruik. Bijna alle delicten werden gepleegd onder invloed van alcohol en/of drugs. Het gedrag van verdachte is onder invloed van middelen onvoorspelbaar en hij wordt agressief en impulsief, met als gevolg dat hij een gevaar is voor zichzelf en voor anderen. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, omdat gedragsverandering en recidivebeperking alleen nog binnen dat dwingende kader haalbaar wordt geacht. Deskundige [naam] heeft voornoemd advies ter zitting bevestigd en nader toegelicht. Desgevraagd heeft zij te kennen gegeven geen meerwaarde te zien in een voorwaardelijke ISD-maatregel. Verdachte begint telkens in de meewerkstand, maar haakt ook telkens op enig moment weer af.
De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij, de beëindiging van de recidive van verdachte en tot het bijdragen aan een oplossing voor de problematiek van verdachte. Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht een aantal eisen. De rechtbank stelt voorop dat aan deze eisen wordt voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De feiten zijn ook begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist. Tot slot wordt, anders dan de verdediging meent, ook aan de vereisten uit de richtlijn van het openbaar ministerie voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers voldaan.
De vraag die vervolgens voorligt is of er - anders dan met de ISD-maatregel - nog mogelijkheden zijn om gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen om zo de recidive te beperken. De ISD-maatregel is immers een ultimum remedium. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte in mei 2022 in een andere zaak onder schorsingstoezicht werd gesteld van Novadic Kentron (hierna: Novadic). Dit toezicht werd op 7 juli 2023 voortijdig negatief beëindigd. Uit het eindevaluatieverslag van Novadic volgt onder meer dat verdachte meermaals afspraken niet is nagekomen en dat verdachte heeft laten weten dat hij niet gemotiveerd is. Verdachte heeft Novadic ook per e-mail kenbaar gemaakt geen vertrouwen meer te hebben in de reclassering. Sinds september 2022 stond verdachte weer onder reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. Daarnaast werd aan verdachte een reclasseringstoezicht opgelegd in het kader van schorsing van de preventieve hechtenis in weer een andere zaak. Dat laatstgenoemde toezicht werd beëindigd omdat verdachte werd verdacht van nieuwe strafbare feiten en de schorsing daardoor werd opgeheven.
De rechtbank leidt uit het reclasseringsrapport ook af dat verdachte een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis heeft. Hij is een aantal jaren in beeld geweest bij de OGGZ (Bemoeizorg). Op 3 januari 2023 werd verdachte op basis van een crisismaatregel klinisch opgenomen waarbij werd vastgesteld dat de middelenproblematiek op de voorgrond staat. Hierdoor bleek het niet mogelijk diagnostisch onderzoek te doen. Op 6 januari 2023 werd de crisismaatregel beëindigd. Hoewel psychische problematiek wordt vermoed en verdachte dan zou moeten worden behandeld, is het tot op heden niet mogelijk geweest om diagnostiek te verrichten omdat verdachte iedere medewerking hieraan weigert. Verdachte is daarnaast sinds jaren bekend binnen het Zorg- en Veiligheidshuis de Markiezaten. Verdachte werd vanuit het ‘procesregie sociaal domein’ begeleid, maar doordat hij in toenemende mate een gevaar werd voor zichzelf en anderen, werd hij overgedragen aan het Zorg- en Veiligheidshuis. Vervolgens stond verdachte, vanaf augustus 2023 tot december 2023, onder begeleiding van Stichting Exodus. Verdachte beschikte over een woning en had begeleiding, maar door zijn toenemende middelengebruik, agressief gedrag en het overtreden van voorwaarden werd het contract met Stichting Exodus ontbonden, waardoor de begeleiding stopte en verdachte de woning kwijtraakte. Daarna ging verdachte naar de maatschappelijke opvang in [plaats] . Ook daar was hij op enig moment niet meer welkom vanwege een incident met een medebewoner. Vanuit de Wet Maatschappelijk Ondersteuning is alles geprobeerd wat mogelijk was. Aan verdachte werden immers meerdere trajecten aangeboden, maar deze trajecten werden voortijdig afgebroken dan wel geweigerd door verdachte.
Ter zitting heeft verdachte toegelicht dat hij in 2022 onder begeleiding van stichting Twist stond. De gemeente heeft de samenwerking gestopt, omdat verdachte een relatie kreeg met een medewerkster van deze stichting. Volgens het eerdergenoemde eindevaluatieverslag heeft de gemeente vervolgens Zorginstelling Mozaïk ingeschakeld die verdachte verder op weg kon helpen. In november 2022 zou het kennismakingsgesprek met Zorginstelling Mozaïk plaatsvinden, maar dit werd afgehouden door verdachte.
De rechtbank is op grond van de hierboven genoemde bevindingen in het rapport van de reclassering, de toelichting hierop van de deskundige ter zitting en hetgeen ter zitting is geconstateerd en besproken, van oordeel dat de eerder opgelegde straffen, reclasseringstoezichten en hulpverleningstrajecten niet tot een positief resultaat hebben geleid. Het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren is dan ook wenselijk en noodzakelijk. Met een andere straf of maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan. De rechtbank ziet geen aanleiding de duur van de maatregel te beperken tot één jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij Stichting Exodus vordert een schadevergoeding, bestaande uit herstelkosten voor interieur van € 249,50. Daarnaast vordert zij vergoeding van de kosten voor de schade aan de voordeur.
De rechtbank wijst de vergoeding van de kosten die gemaakt zijn voor het herstel van het interieur af. De tenlastelegging gaat uit van vernieling van ruiten van de voordeur, zodat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de schade aan de voordeur zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat de benadeelde partij geen schadebedrag heeft genoemd en de vordering daardoor onvoldoende heeft onderbouwd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
Benadeelde partij
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting Exodus af voor zover deze ziet op het herstel van het interieur;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. D.S.G. Froger, en
mr. P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 mei 2024.
Mr. D.S.G. Froger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.