ECLI:NL:RBZWB:2024:2937

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/3256
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar inzake schadevergoeding door de gemeente Baarle-Nassau

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024, wordt het beroep van eiseres, V.O.F., tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 februari 2021, waarin haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar op 3 mei 2023 niet-ontvankelijk, wat eiseres aanvecht.

De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep openstaat tegen besluiten over schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Dit betekent dat eiseres geen bezwaar kon maken tegen het besluit van 26 februari 2021, en dat het college in zijn recht stond om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank merkt op dat eiseres in eerdere verzoeken om schadevergoeding heeft aangegeven dat het college haar onrechtmatig heeft behandeld. Echter, de rechtbank stelt vast dat de besluiten van het college, die door eiseres zijn aangevochten, door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn getoetst en rechtmatig zijn geoordeeld. Eiseres kan daarom niet succesvol een beroep doen op de bestuursrechter voor schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[eisers] V.O.F., uit [plaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
1.1.
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft het college een verzoek om
schadevergoeding afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 6 april 2021 bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft bij beslissing op bezwaar van 3 mei 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: voor eiseres [naam 1] en [naam 2] en
mr. J.W.M. van Oorschot en [naam 3] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het college heeft het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 februari 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Griffierecht
5. De rechtbank heeft het hoge tarief voor griffierecht in rekening gebracht (€ 365). Op 16 juli 2023 heeft [naam 1] per e-mail verzocht het griffierecht voor natuurlijke personen in rekening te brengen (€ 184).
5.1.
De beslissing op bezwaar van 3 mei 2023 is gericht aan eiseres (de V.O.F.). Alleen eiseres kan beroep instellen tegen dit besluit. Dat betekent dat het hoge tarief voor griffierecht geldt.
5.2.
De rechtbank merkt daarbij op dat de verzoeken van 28 november 2020,
15 december 2020, 27 december 2020, 18 februari 2021 en 21 februari 2021 zijn ondertekend door [naam 1] en [naam 2] , met daaronder de vermelding ‘ [eisers] V.O.F.’ en het adres [adres] te [plaats] . Dat is het adres van de winkel die eiseres exploiteert. Het college is er dan ook terecht van uitgegaan dat de verzoeken om schadevergoeding zijn ingediend door eiseres.
Is bezwaar en daarna beroep bij de bestuursrechter mogelijk tegen de weigering van het college om aan eiseres een schadevergoeding toe te kennen?
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres meermalen heeft verzocht aan haar een schadevergoeding toe te kennen, omdat het college haar onrechtmatig behandeld zou hebben. Het college heeft deze verzoeken bij besluit van 26 februari 2021 afgewezen.
6.1.
Tegen een besluit van een bestuursorgaan over vergoeding van schade wegens onrechtmatig handelen staat op grond van artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep bij de bestuursrechter open. Op grond van artikel 7:1 van de Awb kan er daarom ook geen bezwaar gemaakt worden tegen zo’n besluit.
6.2.
Dit betekent dat het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
26 februari 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Geen hoorzitting in bezwaar
7. De rechtbank is het met het college en de voorzitter van de bezwaarcommissie eens dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. De wettelijke regeling is immers helder: tegen een besluit over schadevergoeding is geen bezwaar en beroep mogelijk. De voorzitter van de bezwaarcommissie heeft in redelijkheid op grond van artikel 7:3 van de Awb kunnen beslissen om eiseres niet te horen.
Kan het bezwaarschrift beschouwd worden als een zelfstandig schadevergoedingsverzoek in de zin van artikel 8:90 van de Awb?
8. Als een burger door een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan schade heeft, kan hij of zij bij de bestuursrechter een verzoek om schadevergoeding indienen. Dat staat in artikel 8:88 e.v. van de Awb. Als het gaat om ander onrechtmatig handelen van het bestuursorgaan of over een claim van hoger dan € 25.000, dan is de kantonrechter respectievelijk de civiele rechter bevoegd.
8.1.
Tijdens de zitting heeft eiseres twee besluiten van het college genoemd, die volgens haar onrechtmatig zijn:
- het besluit van 20 februari 2013, waarin het college de bezwaren tegen de aan eiseres in 2007 verleende bouwvergunning voor een winkelruimte met vier appartementen gegrond heeft verklaard en de bouwvergunning alsnog heeft geweigerd;
- het besluit van 17 oktober 2018, waarin het college het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van 20 februari 2013 heeft afgewezen.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) de hoger beroepen die door eiseres zijn ingesteld tegen deze besluiten ongegrond heeft verklaard. [1] Dat betekent dat deze besluiten niet onrechtmatig zijn. De besluiten zijn immers door de AbRS getoetst en rechtmatig geoordeeld.
8.3.
Tijdens de zitting merkte eiseres op dat de AbRS wel heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten waren, terwijl het college vond dat die er niet waren. De rechtbank leest in de uitspraak van de AbRS inderdaad dat het beëindigen van de avondleveringen een nieuw feit of omstandigheid was en dat dit betekent dat het college niet met toepassing van artikel 4:6 van de Awb de aanvraag had mogen afwijzen. In overweging 7.6 van de uitspraak staat echter ook dat deze vaststelling niet leidt tot een gegrond hoger beroep, omdat het college ook inhoudelijk had beoordeeld of aanleiding bestond het besluit van 20 februari 2013 te herzien. De AbRS oordeelt vervolgens dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen aanleiding is om het besluit van 20 februari 2013 te herzien, ook al zijn de avondleveringen beëindigd. Het hoger beroep is ongegrond. Dit betekent dat het besluit van 17 oktober 2018 door de AbRS rechtmatig is geoordeeld.
8.4.
Daarnaast noemde eiseres in een brief van 16 augustus 2022 een schadebedrag van
€ 3.086.168,35. Bij een claim van hoger dan € 25.000 is op grond van artikel 8:89 van de Awb de civiele rechter bevoegd om over de schadeclaim te oordelen.
8.5.
De rechtbank is op grond van de voorgaande overwegingen van oordeel dat er geen aanleiding is om het bezwaarschrift van 6 april 2021 uit te leggen als een zelfstandig verzoek tot schadevergoeding in de zin van artikel 8:90 van de Awb. Op grond van hetgeen eiseres nu stelt, is de bestuursrechter immers niet bevoegd om over haar schadeclaim te oordelen. [2] Het college heeft het bezwaarschrift terecht niet aangemerkt als een (onjuist geadresseerd) zelfstandig verzoek tot schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
De hoogte van het griffierecht

Artikel 8:41 van de Awb luidt:

Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Het griffierecht bedraagt:
(…)
€ 184 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een ander besluit,
€ 365 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld.
Uitgesloten van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter
Op grond van
artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awbkan geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
Ingevolge
artikel 7:1, eerste lid, van de Awballeen degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, bezwaar te maken.
Geen hoorzitting in bezwaar bij kennelijkheid
Volgens
artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awbkan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
Zelfstandig schadevergoedingsverzoek
Ingevolge
artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awbis de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Op grond van
artikel 8:89, tweede lid, van de Awbis de bestuursrechter bevoegd, indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoogste aanleg oordeelt, voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
Artikel 8:90 van de Awbbepaalt dat het verzoek schriftelijk wordt ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.

Voetnoten

1.De uitspraak van 10 december 2014, gepubliceerd ECLI:NL:RVS:2014:4449 en de uitspraak van 25 januari 2023, gepubliceerd ECLI:NL:RVS:2023:290.
2.Meer informatie over de procedure bij de kantonrechter of de civiele rechter is terug te vinden op rechtspraak.nl onder