ECLI:NL:RBZWB:2024:2903

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
02-235604-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens aanrandingen in zwembad op basis van onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van twee minderjarige meisjes tot ontuchtige handelingen in een zwembad op 11 augustus 2022. Tijdens de zitting op 19 april 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie vroeg om vrijspraak, omdat er te veel twijfel bestond over de identiteit van de dader, ondanks dat de ontuchtige handelingen wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de twee meisjes, die consistent waren en elkaar ondersteunden, in overweging genomen. Beide meisjes verklaarden dat een man hen had aangerand terwijl zij aan de zwembadrand hingen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aanrandingen bewezen konden worden, er onvoldoende bewijs was om met zekerheid te stellen dat de verdachte de dader was. De inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers, met betrekking tot het uiterlijk van de dader, en het feit dat de verdachte een snor had, terwijl de meisjes dit niet consistent hadden verklaard, leidden tot de conclusie dat de verdachte niet buiten redelijke twijfel als dader kon worden aangewezen.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met mr. R.J.H. de Brouwer als voorzitter, en de andere rechters mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. F.L. Donders, in aanwezigheid van griffier G.T.A. Schuurmans-Knoop.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-235604-22
vonnis van de meervoudige kamer van 19 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967, te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (feit 1 en 2) op 11 augustus 2022 twee (minderjarige) meisjes heeft gedwongen om ontuchtige handelingen te ondergaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak van de feiten 1 en 2. Dat de door de twee meisjes genoemde ontuchtige handelingen zijn gepleegd, kan wettig en overtuigend bewezen worden. Er is echter te veel twijfel of deze handelingen door verdachte zijn gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ook vrijspraak voor beide feiten. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het verdachte is geweest die de ontuchtige handelingen bij beide meisjes heeft gepleegd. Het signalement dat de meisjes geven is niet consistent en past niet op het uiterlijk van verdachte. Verdachte heeft de feiten ook stellig ontkend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de aanrandingen hebben plaatsgevonden. De toen elfjarige [slachtoffer 1] verklaart dat zij samen met haar moeder en haar toen negenjarige vriendin [slachtoffer 2] aan het zwemmen was in [zwembad] in Roosendaal . Twee mannen waren steeds aan het kijken naar hen. Beide meisjes hebben verklaard dat zij aan de zwembadrand hingen en dat er een man kwam aangezwommen. De man kneep [slachtoffer 2] aan de binnenzijde van haar lies en raakte daarbij haar vagina. Daarna kneep de man [slachtoffer 1] in haar bil. [slachtoffer 2] zag ook dat de man dat deed bij [slachtoffer 1] en heeft verklaard wat er bij haar was gebeurd. Beide meisjes verklaren consistent en hun verklaringen ondersteunen elkaar.
De meisjes hebben ook verklaard dat de politie na de melding ter plaatse kwam en de juiste mannen heeft aangehouden. Dit waren de uit [plaats 1] afkomstige verdachte en een vriend van verdachte die in [plaats 2] woont. Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en andere onderzoeksresultaten is naar het oordeel van de rechtbank ook bewijsbaar dat verdachte of zijn vriend de dader moet zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte diegene is geweest. De rechtbank legt dat hierna uit.
[slachtoffer 1] heeft tegen de politie ter plaatse twijfelachtig verklaard dat de dader een donkere zwembroek droeg en een snor had. In haar informatief gesprek de volgende dag heeft zij verteld dat de dader geen snor droeg en een tatoeage had op een been. [slachtoffer 2] heeft in haar informatief gesprek dezelfde avond verklaard dat de dader een zwarte zwembroek aan had en geen snor had. In haar studioverhoor verklaart ze echter dat ze niet zeker weet of hij een donker(blauw)e zwembroek aan had, maar dat [slachtoffer 1] dat had geschreven in haar telefoondagboek.
Anders dan wat de meisjes over de dader hebben verklaard, heeft verdachte wel een snor. Dat blijkt uit een politiefoto die op de bewuste dag van hem is gemaakt. Een tatoeage op een been heeft verdachte niet. Uit de politiefoto van de vriend van verdachte blijkt dat die ook een snor had op de bewuste dag. Of die vriend wel of niet een tatoeage op een van zijn benen heeft, blijkt niet uit het dossier. Uit ander onderzoeksresultaat lijkt wel te volgen dat de vriend van verdachte die dag in het zwembad in ieder geval handtastelijk is geweest bij een volwassen vrouw. De vriend van verdachte had die dag een beige zwembroek aan en verdachte een donkere. De rechtbank vindt in deze zaak de enkele kleur van een zwembroek echter onvoldoende om buiten redelijke twijfel te kunnen oordelen dat verdachte de dader is geweest van de aanrandingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van beide feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting op 19 april 2024.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.