Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van twee minderjarige meisjes tot ontuchtige handelingen in een zwembad op 11 augustus 2022. Tijdens de zitting op 19 april 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie vroeg om vrijspraak, omdat er te veel twijfel bestond over de identiteit van de dader, ondanks dat de ontuchtige handelingen wettig en overtuigend bewezen konden worden.
De rechtbank heeft de verklaringen van de twee meisjes, die consistent waren en elkaar ondersteunden, in overweging genomen. Beide meisjes verklaarden dat een man hen had aangerand terwijl zij aan de zwembadrand hingen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aanrandingen bewezen konden worden, er onvoldoende bewijs was om met zekerheid te stellen dat de verdachte de dader was. De inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers, met betrekking tot het uiterlijk van de dader, en het feit dat de verdachte een snor had, terwijl de meisjes dit niet consistent hadden verklaard, leidden tot de conclusie dat de verdachte niet buiten redelijke twijfel als dader kon worden aangewezen.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met mr. R.J.H. de Brouwer als voorzitter, en de andere rechters mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. F.L. Donders, in aanwezigheid van griffier G.T.A. Schuurmans-Knoop.